direct naar inhoud van Regels
Plan: Dronten - Dronter Energie Opslag Olsterpad (D4018)
Status: voorontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0303.D4018-VO01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan “Dronten - Dronter Energie Opslag Olsterpad (D4018)” met identificatienummer NL.IMRO.0303.D4018-VO01 van de gemeente Dronten;

1.2 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden opgesteld ten aanzien van het gebruik en/of bebouwen van de gronden;

1.4 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.5 bliksempieken:

masten die voorkomen dat de gevoelige onderdelen van het energieopslagsysteem geraakt worden door de bliksem;

1.6 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of het vergroten van een bouwwerk;

1.7 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect, met de grond is verbonden, het zij direct of indirect, steun vindt in of op de grond;

1.8 energieopslagsysteem:

een (regelbaar) systeem of installatie bedoeld voor de opslag van grote hoeveelheden (duurzaam) opgewekte energie in de vorm van elektriciteit;

1.9 functie agrarisch:

agrarisch grondgebruik en cultuurgrond, met daaraan ondergeschikt:

  • het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden van de open polders;
  • het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke waardevolle erfsingelbeplanting en kavelbeplanting met de daarbij behorende erfsloten;
  • doeleinden van natuurontwikkeling en agrarisch natuurbeheer;
  • kleinschalige duurzame energiewinning;
  • openbare nutsvoorzieningen;
  • extensief dagrecreatief medegebruik;
  • wegen en paden;
  • waterhuishoudkundige voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde;
1.10 gebouw:

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.11 geluidzoneringsplichtige inrichting:

een inrichting, zoals genoemd in bijlage I, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld;

1.12 maaiveld:

de hoogte waarop het omliggende terrein aansluit op het gebouw of bouwwerk;

nutsvoorzieningen:

1.13 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie;

1.14 overig bouwwerk:

een bouwwerk, geen gebouw en geen overkapping zijnde;

overkapping:

1.15 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder wanden dan wel met ten hoogste één wand;

1.16 peil:
  • a. voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  • b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 de hoogte van een bouwwerk:

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van daarop aangebrachte, ondergeschikte bouwonderdelen, zoals bliksempieken, schoorstenen en antennes en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van de daken en dakkapellen;

2.5 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel:

de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen;

2.6 bebouwingspercentage:

de oppervlakte, die met gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bestemmingsperceel; de oppervlakte wordt altijd in gehele getallen bepaald.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf - Energieopslag

3.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. De voor 'Bedrijf - Energieopslag' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
    een energieopslagsysteem, niet zijnde een geluidzoneringsplichtige inrichting;
  • b. bij deze bestemming behorende (nuts)voorzieningen, energiedragers (zoals batterijen), transformatoren, schakelgebouwen, omvormers, kabels en leidingen, onderhoudspaden en in-uitritten, alsmede overkappingen of loodsen voor het huisvesten van (energie)opslag;
  • c. geluidwerende of -mitigerende voorzieningen;
  • d. landschappelijke inpassing van de energieopslag;
  • e. groen- en water(bergings)voorzieningen;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch', tevens voor de functie agrarisch, voor zo ver niet strijdig met het bepaalde in sub a t/m e.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Het bebouwingspercentage van het bestemmingsvlak is maximaal 80% voor gebouwen en bouwwerken, zoals bedoel in 3.2.2 en 3.2.3, uitgezonderd terreinafscheidingen en bliksempieken.

< NB. voorlopig percentage: initiatiefnemers dienen nog definitief te bekrachtigen of dit voldoet met de beoogde planvorming >

3.2.2 Gebouwen

Op deze gronden mag ten behoeve van de bestemming 'Bedrijf - Energieopslag' worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. de maximale goothoogte van gebouwen en overkappingen voor energiedragers bedraagt 9 meter;
  • b. de maximale bouwhoogte van gebouwen en overkappingen voor energiedragers bedraagt 15 meter;
  • c. de maximale bouwhoogte van overige gebouwen bedraagt 6 meter.
3.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Op deze gronden mag ten behoeve van de bestemming 'Bedrijf - Energieopslag' worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. de maximale bouwhoogte van transformatoren en omvormers bedraagt 10 meter;
  • b. de maximale bouwhoogte van terreinafscheidingen bedraagt 3,5 meter;
  • c. de maximale bouwhoogte van bliksempieken, die direct op het maaiveld zijn verankerd, bedraagt 15 meter;
  • d. de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt 9 meter.

Specifieke gebruiksregels

3.3 Specifieke gebruiksregels

Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing

3.3.1 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing

Alvorens het energieopslagsysteem, of een gedeelte ervan, in gebruik genomen en gehouden mag worden, dienen initiatiefnemers en gemeente Dronten een plan voor landschappelijke inrichting en beheer te zijn overeengekomen.

Artikel 4 Waarde - Archeologie 4

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. het behoud en de bescherming van mogelijk te verwachten gematigde / middelhoge archeologische waarden van de gronden.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen

Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 1,7 hectare, moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overlegd waarin:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld, en;
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
4.2.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen

Indien uit het in lid 4.2.1 genoemde rapport blijkt dat er archeologische waarden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord, kunnen door burgemeester en wethouders één of meer van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.
4.2.3 Uitzondering

Het bepaalde in lid 4.2.1 is niet van toepassing op bouwwerken die niet dieper worden gebouwd dan:

  • a. 0,40 meter beneden het maaiveld.

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden
4.3.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het ophogen en ontgraven van de bodem;
  • b. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • d. het verlagen of het verhogen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegde waterschap;
  • e. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • f. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt;
  • g. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen van bos of boomgaard;
  • i. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
  • j. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe gerekend worden diepploegen, aanleggen van drainage en ontginnen.
4.3.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 4.3.1 is niet van toepassing op werken, geen gebouw zijnde, en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie;
  • d. een:
    • 1. kleiner oppervlakte dan 1,7 hectare beslaan, of;
    • 2. een groter oppervlakte hebben dan 1,7 hectare en niet dieper gaan dan 0,40 meter,
4.3.3 Uitsluiting uitzonderingsregel

De in lid 4.3.2 genoemde uitzonderingsregels gelden niet indien in de periode van 24 maanden voor de datum van voorgenomen werken of werkzaamheden een uitzonderingsbepaling van toepassing is geweest op aangrenzende terreinen of terreinen op een afstand van minder dan 25 meter van het onderhavige terrein.

4.3.4 Toetsingscriteria

De in lid 4.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.

4.3.5 Onderzoeksplicht

Een omgevingsvergunning kan pas worden verleend nadat door de aanvrager een rapport is overlegd waarin:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en;
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
4.3.6 Beoordelingscriteria

Alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend moet er ten behoeve van de beoordeling van het rapport advies worden ingewonnen bij een ter zake deskundige.

4.3.7 Voorwaarden omgevingsvergunning

Indien uit het in lid 4.3.5 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregeling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 6 Overgangsrecht

6.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd, of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%;
  • c. het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
6.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan en hiermee in strijd is, mag worden voorgezet;
  • b. het is verboden het met het plan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 7 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Dronten - Dronter Energie Opslag Olsterpad (D4018).