direct naar inhoud van Artikel 3 Gebruiksregels
NL.IMRO.0303.BV01-VA01

Artikel 3 Gebruiksregels

3.1 Bestaand gebruik
  • a. De binnen het verordeningsgebied gelegen gronden en bestaande bouwwerken mogen worden gebruikt overeenkomstig het bestaand gebruik.
3.2 Aanvullend gebruik
  • a. Ter plaatse van het besluitsubvlak 'attractiepark' mogen de gronden en bouwwerken naast het bestaande gebruik worden gebruikt voor een attractiepark, 10 bedrijfswoningen, horeca en ondergeschikte detailhandel;
  • b. Ter plaatse van het besluitsubvlak 'parkeren attractiepark' dient ruimte te worden gereserveerd voor minimaal 2.500 parkeerplaatsen met de daarbijbehorende ontsluitingen, er dient een oppervlakte van minimaal 75.000 m² beschikbaar te zijn voor het autoverkeer.
  • c. Ter plaatse van het besluitsubvlak 'evenemententerrein' mogen de gronden en bouwwerken naast het bestaande gebruik worden gebruikt voor recreatie, cultuur, parkeren, sportieve recreatie, bos en andere groenvoorzieningen.
  • d. Ter plaatse van het besluitsubvlak 'parkeren evenemententerrein' dient ruimte te worden gereserveerd voor minimaal 2.000 parkeerplaatsen met de daarbijbehorende ontsluitingen, er dient een oppervlakte van minimaal 50.000 m² beschikbaar te zijn voor het autoverkeer. De oppervlaktes kunnen naar evenredigheid worden verminderd, indien gebouwde parkeervoorzieningen worden gerealiseerd.
  • e. Ter plaatse van het besluitsubvlak 'bos' mogen de gronden ook secundair worden gebruikt voor extensieve recreatie.
  • f. De gronden mogen worden gebruikt voor (de aanleg van) paden en wegen.
  • g. Behorend bij de onder a tot en met f genoemde functies zijn gebouwen en ongebouwde voorzieningen, wegen, parkeerplaatsen en andere verhardingen en waterpartijen toegestaan.
3.3 Afwijken van de gebruiksregels
3.3.1 Bevoegdheid

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2 sub c in die zin dat ter plaatse van het besluitsubvlak 'uitbreiding attractiepark' de gronden en bouwwerken worden gebruikt ten behoeve van het attractiepark, mits de uitbreiding noodzakelijk is in verband met de plaatsing van attracties en andere bouwwerken ten opzichte van elkaar. De bouwregels van artikel 4 zijn van toepassing.

3.3.2 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunningen zoals bedoeld in lid 3.3.1 kunnen slechts worden verleend indien:

  • a. hierdoor geen wezenlijke afbreuk wordt gedaan aan:
    • 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de woonsituatie;
    • 3. de milieusituatie;
    • 4. de verkeersveiligheid;
    • 5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • b. het gaat om incidentele gevallen waarbij de noodzaak voor het afwijken van de beheersverordening is aangetoond.
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en van werkzaamheden
3.4.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ter plaatse van het besluitsubvlak 'bos' een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het aanleggen of verharden van wegen, paden en banen en het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  • b. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
  • c. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse constructies, installaties of apparatuur met een grotere hoogte of diepte dan 75 cm;
  • d. het vellen of rooien van houtgewas, met dien verstande dat geen vergunning is vereist voor het periodiek kappen van griendhout en ander hakhout, voorzover het betreft de normale uitoefening van het ten tijde van het van kracht worden van deze beheersverordening bestaande bodemgebruik en voorzover de Boswet en de krachtens die wet gestelde voorschriften van toepassing zijn;
  • e. het aanleggen of dempen van waterlopen, sloten en andere wateren.
3.4.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 3.4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. noodzakelijk zijn in verband met het op de functie gerichte beheer van de grond;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van deze beheersverordening;
  • d. gelet op het bestaande en aanvullende gebruik, zoals opgenomen in lid 3.1 en 3.2 voor deze gronden van ondergeschikte betekenis moet worden beschouwd.
3.4.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en natuurlijke waarden van de gronden dan wel de mogelijkheden tot herstel van die waarden niet in onevenredige mate (kunnen) worden verkleind.