Plan: | Dronten - Mechanisch Erfgoed Centrum (2031) |
---|---|
Status: | geconsolideerde versie |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0303.2031-ONH1 |
Op grond van de Wet milieubeheer is het verplicht ten aanzien van plannen, gevallen, activiteiten en besluiten die (mogelijk) grote gevolgen kunnen hebben voor het milieu, een procedure voor milieueffectrapportage (m.e.r.) te doorlopen. De m.e.r. is bedoeld om milieubelangen meer expliciet af te wegen bij het opstellen van plannen en het uitvoeren van projecten. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen "m.e.r.-plichtige activiteiten" waarvoor een volledig milieueffectrapport (MER) moet worden opgesteld en "m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten" waarbij moet worden afgewogen of sprake kan zijn van significante negatieve gevolgen voor het milieu.
Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Het besluit is aangepast waarbij de drempelwaarden indicatief zijn geworden en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten zijn uitgebreid. Het indicatief worden van de drempelwaarden betekent dat als een project (ruim) onder de drempelwaarden blijft er wel een toetsing moet worden gedaan. Het bevoegd gezag moet zich er van vergewissen of de activiteiten ook beneden de drempel geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.
Een m.e.r. is verplicht bij bestemmingsplannen indien de activiteiten in het plan mogelijk tot significante gevolgen leiden voor Natura 2000-gebieden, zodat een passende beoordeling nodig is en/of het plan kaders stelt voor activiteiten in het plangebied waarvoor volgens de Wet milieubeheer een besluit m.e.r.(-beoordeling) verplicht is.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een ecologische quickscan uitgevoerd, zie Bijlage 10 Quickscan natuurwetgeving. Hieruit blijkt dat voor Natura 2000-gebieden effecten op habitats of soorten met een instandhoudingsdoelstelling worden uitgesloten, waardoor geen passende beoordeling nodig is.
In het Besluit milieueffectrapportage zijn m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten en indicatieve drempelwaarden opgenomen. Een ontwikkeling als het MEC is niet opgenomen bij de activiteiten. Daarom is gekeken naar een soortgelijke activiteit, namelijk de aanleg van themaparken. Dit is opgenomen op de D-lijst onder D.10. Op basis hiervan is een m.e.r.-beoordeling nodig, indien de activiteit betrekking heeft op 250.000 bezoekers per jaar, een oppervlakte van 25 hectare of meer, 100 ligplaatsen of meer of een oppervlakte van 10 hectare of meer in een gevoelig gebied. De ontwikkeling van het MEC valt hier niet onder. De ontwikkeling valt ruim beneden deze drempelwaarden en ligt niet in een gevoelig gebied.
De drempelwaarden zijn indicatief. Daarom moet vervolgens worden gekeken naar de kenmerken van de ontwikkeling, de plaats van de ontwikkeling en de kenmerken van mogelijke effecten. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst van het nieuwe Besluit milieueffectrapportage die beneden de drempelwaarden vallen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
De vormvrije m.e.r.-beoordeling is dus altijd nodig als een besluit of plan wordt voorbereid over activiteiten die voorkomen op de D-lijst en die onder de drempelwaarden liggen.
Voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling bestaan geen vereisten voor de vorm, maar wel voor de inhoud. Met betrekking tot de inhoud ("wat moet er in de vormvrije m.e.r.-beoordeling worden onderzocht?") moet aandacht worden besteed aan alle criteria die zijn opgenomen in Bijlage III bij de Europese richtlijn "betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten".
Naar aanleiding van het gestelde hierboven moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De toets kan gebeuren aan de hand van de aspecten die in de voorgaande paragrafen al aan de orde zijn geweest, voor zover ze van invloed zijn op het (natuurlijke) milieu.
Geur
In paragraaf 4.3 is onderzoek uitgevoerd naar het aspect geur. Het aspect geur levert geen belemmeringen op, indien het voorkomen of beperken van geurhinder en het doelmatig verspreiden van emissies naar de buitenlucht wordt gerealiseerd. Hierbij geldt dat het proefdraaien van verbrandingsmotoren inpandig moet plaatsvinden en mag dus niet in de buitenlucht plaatsvinden. Ook geldt dat indien binnen 50 meter van het emissiepunt van de ruimte waarin het onderhoud/reparatie van de antieke machines dan wel het proefdraaien van de verbrandingsmotoren plaatsvindt, een gevoelig gebouw is gelegen (zoals in casu de naastgelegen woningen), dan de afzuiging van de ontstane dampen en gassen bovendaks moet plaatsvinden. Dit is nodig om een doelmatige verspreiding van de emissies naar de buitenlucht toe te bevorderen. Bij de exacte situering van de machines moet dit in acht worden genomen.
Door het voldoen aan deze voorwaarden zal geen sprake zijn van belangrijke nadelige milieugevolgen als gevolg van dit nieuwe bestemmingsplan in vergelijking met het vigerende bestemmingsplan.
Geluid
In paragraaf 4.4 wordt met betrekking tot geluid het volgende geconcludeerd.
In verband met de voorgenomen ontwikkeling zijn maatregelen nodig om de geluidsbelasting bij de nabijgelegen woningen terug te dringen. Een optie is het plaatsen van een afscherming van minimaal 3 meter tussen de toegangsweg en de woningen. Bij toepassing van de maatregelen wordt ter plaatse van de woningen aan de normstelling voor piekgeluiden voldaan.
De geluidsbelasting door het komen en gaan van voertuigen van bezoekers en stallinghouders veroorzaken de indirecte hinder. Uit de resultaten blijkt dat de geluidsbelasting als gevolg van de indirecte hinder onder de 50 dB(A) etmaalwaarde blijft.
De voorgenomen bedrijfswoning is geen beperking voor het 150 kV onderstation.
De op de gevel(s) van de toekomstige bedrijfswoning berekende geluidsbelasting ten gevolge van de Dronterweg ter plaatse van de gevels, is lager dan de voorkeursgrenswaarde.
Door toepassing van de genoemde maatregelen wordt voldaan aan de normstelling van het aspect geluid en daarmee zal geen sprake zijn van belangrijke nadelige milieugevolgen als gevolg van dit bestemmingsplan in vergelijking met het vigerende bestemmingsplan.
Bodem
In paragraaf 4.5 wordt met betrekking tot het aspect bodem aangegeven dat er verontreinigingen aanwezig zijn op het terrein. De aanbevelingen die in deze paragraaf worden gedaan, moeten worden opgevolgd om de omgevingsvergunning te kunnen verlenen. Tevens dient onderzoek te worden uitgevoerd om inzicht te krijgen in de mogelijke gevolgen van de lekkage van de olie uit de schakelkasten. Ten behoeve van de realisatie van de voorgenomen ontwikkeling zal de bodemverontreiniging worden gesaneerd.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zal de verontreinigingssituatie worden opgelost en daarmee zal er uiteindelijk geen sprake zijn van belangrijke nadelige milieugevolgen als gevolg van dit bestemmingsplan in vergelijking met het vigerende bestemmingsplan.
Luchtkwaliteit
In paragraaf 4.10 is het aspect luchtkwaliteit aan de orde gekomen. Uit de luchtkwaliteitsberekeningen blijkt dat de uitkomsten ruim onder de grenswaarden zitten. Aangezien de voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de normen voor luchtkwaliteit, zal er geen sprake zijn van belangrijke nadelige milieugevolgen als gevolg van dit bestemmingsplan in vergelijking met het vigerende bestemmingsplan.
Ecologie
In paragraaf 4.9 is nader ingegaan op het aspect ecologie.
Het plangebied ligt niet nabij gevoelige gebieden. Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied is Ketelmeer en Vossemeer. Dit gebied ligt op ruim 8,3 kilometer afstand van het plangebied. Dit is een vrij grote afstand. Aangezien de ontwikkeling ruim beneden de genoemde drempelwaarden ligt (de kenmerken van de ontwikkeling) wordt er van uitgegaan dat de ontwikkeling naar verwachting geen negatieve effecten zal veroorzaken op Natura 2000-gebieden. Uit de ecologische quickscan volgt ook dat effecten op habitats of soorten met een instandhoudingsdoelstelling worden uitgesloten gezien de grote afstand tot Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten en de relatief lage NOx-emissie.
Het terrein van het MEC ligt nabij de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Uit de toetsing is gebleken dat er door de ontwikkeling geen aantasting van wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS plaatsvindt. Zoals aangegeven zullen de maatregelen worden genomen ten aanzien van verlichting. Compensatie is niet aan de orde.
In de paragraaf wordt ook de relatie met de Flora- en faunawet vermeld.
In het plangebied komen beschermde soorten voor. Het betreft zowel algemene soorten (tabel 1) en strikt beschermde (broed)vogels (met en zonder jaarrond beschermd nest) en vleermuizen.
Negatieve effecten op beschermde tabel 1-soorten kunnen niet worden uitgesloten. De gunstige staat van instandhouding van de soorten komt niet in gevaar door het verdwijnen van enkele individuen. In dit geval geldt een vrijstelling voor de tabel 1-soorten.
Uit veldonderzoek is gebleken dat geen jaarrond beschermde broedvogelnesten of andere aanwijzingen voor dergelijke nesten zijn aangetroffen. Het nemen van vervolgstappen voor broedvogels met jaarrond beschermde nesten is zodoende niet nodig.
In verband met de verblijfplaatsen en vliegroutes en foerageergebieden van vleermuizen worden mitigerende maatregelen getroffen.
Indien wordt voldaan aan het bovenstaande zal geen sprake zijn van belangrijke nadelige milieugevolgen als gevolg van dit bestemmingsplan in vergelijking met het vigerende bestemmingsplan.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling geen belangrijke nadelige milieugevolgen zal hebben en dat wordt voldaan aan de vigerende wet- en regelgeving. Gezien de afwezigheid van de noodzaak tot nader onderzoek van de verschillende milieuaspecten is een m.e.r.-beoordeling dan ook niet nodig.