Plan: | Biddinghuizen - Strandgaperweg 2-4 (D5003) |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0303.D5003-ON01 |
Te midden van een bosgebied langs de randmeerzone van de gemeente Dronten bevindt zich ten zuiden van het dorp Biddinghuizen het perceel Strandgaperweg 2-4. In de huidige situatie is het perceel in gebruik door Staatsbosbeheer en wordt gebruikt als uitvalsbasis voor het terreinbeheer van het omliggende bos- en natuurgebied met functies als onder andere ontmoetings- en kantoorfuncties en het stallen van voer- en werktuigen.
Vastgoedmaatschap Evenementen Terrein en Staatsbosbeheer hebben het initiatief opgevat om het perceel te herontwikkelen. Het plan is om de bestaande, verouderde gebouwen te slopen en in ruil daarvoor een nieuw gebouw te realiseren.
Staatsbosbeheer, MOJO en Stichting Veteraan en Thuisfront gaan het gebouw en de omliggende gronden gebruiken. Hierna volgt een korte beschrijving van het gewenste gebruik door de drie verschillende partijen.
Het gewenste gebruik is op basis van het geldende bestemmingsplan 'Dronten - Randmeerzone (8060)' niet toegestaan. Daarom is een nieuw bestemmingsplan nodig. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.
Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt aan de Strandgaperweg 2-4 te Biddinghuizen en wordt omringt door een bos- en natuurgebied dat in eigendom is van Staatsbosbeheer. De ligging van het plangebied is weergegeven in de figuren 1 en 2. De begrenzing van het plangebied is afgestemd op de gewenste terreininrichting.
Figuur 1 Ligging plangebied
Figuur 2 Ligging plangebied
De locatie ligt binnen het plangebied van het bestemmingsplan 'Dronten - Randmeerzone (8060)' van de gemeente Dronten, vastgesteld 27 juni 2013. Figuur 3 geeft een uitsnede van het geldende bestemmingsplan weer.
Het plangebied heeft in dit bestemmingsplan de enkelbestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie 2', de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' en de gebiedsaanduiding 'geluidzone - weg'.
De voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Het huidige en tevens gewenste gebruik is binnen de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie 2' niet (helemaal) toegestaan en daarmee in strijd met het geldende bestemmingsplan.
De dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 4' is in het plangebied opgenomen ter bescherming van mogelijk aanwezige archeologie resten. Voor de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' is archeologisch onderzoek nodig bij ingrepen dieper dan 40 centimeter en groter dan 1,7 hectare.
Voor het bouwen van bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - weg' geldt, indien sprake is van geluidsgevoelige gebouwen, slechts mag worden gebouwd indien de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer van de gevels van deze geluidgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde.
Figuur 3 Projectie vigerend bestemmingsplan op luchtfoto
In hoofdstuk 2 wordt de huidige situatie en de gewenste ontwikkeling nader beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het beleidskader dat relevant is voor de ontwikkeling. In hoofdstuk 4 worden vervolgens de milieu- en omgevingsaspecten beschreven. In hoofdstuk 5 wordt de maatschappelijk en economische uitvoerbaarheid van de ontwikkeling behandeld. In hoofdstuk 6 wordt de juridische planbeschrijving gegeven.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de bestaande en de nieuwe situatie. De bestaande situatie is van belang voor de inpassing van de gewenste ontwikkeling. De nieuwe situatie is het belangrijkste uitgangspunt voor dit bestemmingsplan.
Het plangebied ligt in de (recreatieve) randmeerzone van de gemeente Dronten ten zuiden van Biddinghuizen, ten westen van Attractiepark Walibi en ten noorden van het Veluwemeer. Het gebied bevindt zich middenin het bos -en natuurgebied van Staatsbosbeheer en is dan ook volledig groen omgeven. Ten zuiden van het plangebied loopt dat provinciale N306. Het plangebied wordt ontsloten door de Strandgaperweg. Deze weg heeft een directe aansluiting op de N306.
De randmeerzone kenmerkt zich door de vele toeristisch-recreatieve voorzieningen die daar voorkomen. Het attractiepark Walibi Holland en het evenemententerrein (waar onder andere het Lowlands-festival wordt georganiseerd) zijn hiervan bekende voorbeelden.
De gronden in het plangebied zijn in de huidige situatie in gebruik door Staatsbosbeheer, Stichting Veteraan en Thuisfront én MOJO.
Tot 2018 was aan de Strandgaperweg 2-4 te Biddinghuizen het paintballbedrijf Lowlands Adventure BV (voorheen New Challenge) gevestigd. De gronden waarop de activiteiten werden uitgevoerd en waarop het clubgebouw c.a. was opgericht is in eigendom van Staatsbosbeheer en in erfpacht/opstal uitgegeven aan het paintballbedrijf. Per 1 september 2018 heeft Vastgoedmaatschap Evenementen Terrein de opstal (het voormalige clubgebouw van Lowlands Adventure BV) gekocht en verhuurd aan Staatsbosbeheer.
Momenteel wordt het terrein zeer extensief gebruikt. Alleen tijdens Lowlands 2019 is het terrein als try-out gebruikt voor verblijfsrecreatie. Het gebouw wordt verder door Staatsbosbeheer gebruikt als uitvalsbasis voor het terreinbeheer van het omliggende bos- en natuurgebied door onder andere ontmoetings- en kantoorfuncties en het stallen van voer- en werktuigen. Tevens wordt een deel van het gebouw verhuurd aan de Stichting Veteraan en Thuisfront die dit gebruikt als kantoor- en ontmoetingsruimte. Daarnaast gebruikt de Stichting Veteraan en Thuisfront het naastgelegen terrein incidenteel.
In het plangebied staan enkele bedrijfsgebouwen van VET, welke worden verhuurd aan Staatsbosbeheer, waaronder een oude vervallen romneyloods (rechtsboven). De huidige inrichting van het plangebied is weergegeven in figuur 4.
Figuur 4 Huidig situatie
Dit bestemmingsplan voorziet in een herontwikkeling van het perceel Strandgaperweg 2-4. In de nieuwe, gewenste situatie wordt het perceel en nieuwe gebouw gebruikt door dezelfde partijen die momenteel ook al gebruik maken van de locatie.
Gebruik en activiteiten
Staatsbosbeheer
De activiteiten van Staatsbosbeheer zullen zijn gericht op het gebruik als uitvalsbasis voor het terreinbeheer van het omliggende bos- en natuurterrein. Belangrijk is dat Staatsbosbeheer zichtbaar is in de omgeving; deze locatie is dus uitermate geschikt. Het gebouw zal worden gebruikt voor ontvangst van werk-gerelateerde bezoekers (geen publiek), als kantoor en voor opslag en stalling van werk- en voertuigen.
Verder wordt het gebouw mogelijk in de toekomst gebruikt als startpunt voor excursies van Staatsbosbeheer.
Veteraan en Thuisfront
Naast het gebruik als kantoor en ontmoetingsruimte wordt uitvoering verwacht van de volgende activiteiten:
Verwacht wordt dat het aantal evenementen (de hierboven genoemde “dagen”) uitkomt op circa 10 per jaar. Het aantal deelnemers loopt uiteen van circa 20 (bivak-weekend) tot circa 100 (Thuisfrontdag).
MOJO
Tijdens Lowlands wordt het terrein gebruikt als kampeerterrein voor exclusieve en luxe “glamping”-tenten en/of cabine-accommodaties voor festivalbezoekers of medewerkers. Servicevoorzieningen zoals een keuken, “gemeenschappelijke ruimte”, horeca-uitgifte en sanitair zullen afhankelijk van omvang of ten dele in de vaste ruimten ondergebracht worden of met tijdelijke voorzieningen ingevuld worden. Voor opslag van “uniek Lowlands materiaal” wordt ruimte gerealiseerd in het nieuwe gebouw.
Verder zou MOJO het terrein in specifieke gevallen als exclusief parkeerterrein ten behoeve van het Lowlandsfestival in willen kunnen zetten. Ook zou er de mogelijkheid moeten zijn om ten tijde van Lowlands achter op het terrein lege trailers te parkeren. Eventueel benodigde voorzieningen voor deze parkeeractiviteiten zullen door middel van een tijdelijke inrichting/infrastructuur ingevuld worden.
Intensiteit gebruik MOJO, Staatsbosbeheer en stichting Veteraan en Thuisfront
Het aantal perioden dat MOJO het terrein gebruikt zoals hierboven omschreven, blijft beperkt tot één periode, alleen tijdens het jaarlijkse Lowlandsfestival. Daar waar Staatsbosbeheer de locatie voornamelijk in de werkweek gebruikt, zal de Stichting Veteraan en Thuisfront vooral in de weekenden aanwezig zijn. Het aantal verkeersbewegingen van Staatsbosbeheer wordt geschat op 100 per week, die van de Stichting Veteraan en Thuisfront op circa 50. Bij de vervoersbewegingen van de MOJO-activiteiten zal het jaarlijks gaan om maximaal 5 dagen met 50 bewegingen per dag en 5 dagen met 200 bewegingen per dag.
Gebouw
De bestaande gebouwen worden gesloopt en in ruil daarvoor wordt een nieuw gebouw gerealiseerd. Doel is een toekomst bestendig gebouw zo mogelijk energieneutraal, doelmatig, licht en “Staatsbosbeheeruitstraling”.
In de nieuwe situatie wordt maximaal 650 m2 aan nieuwe gebouwen voorgesteld (in één bouwlaag met kap). Om enige ruimte tot de erfgrens aan te houden worden de gebouwen op ten minste 5 meter tot de erfgrens aangehouden.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijk beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen draagt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
De beoogde ontwikkelingen binnen het plangebied raken geen rijksbelangen. Het rijksbeleid geeft hierdoor geen uitgangspunten voor dit bestemmingsplan.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Bro (artikel 3.1.6) is geregeld dat een toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voorzien in duurzame verstedelijking. In dit ruimtelijk plan is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. In dit geval is slechts sprake van een functie wijziging van het gebied waarbij er ten opzichte van de huidige planologische mogelijkheden geen intensievere functies en bebouwing worden mogelijk gemaakt. Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking wordt niet nodig geacht.
De Omgevingsverordening stelt dat het niet is toegestaan om in beschermingsgebieden en waterwingebieden recreatiecentra, kampeergelegenheden en bijhorende voorzieningen te ontwikkelen. Daarnaast benadrukt de Omgevingsverordening het belang van het behouden van recreatieontwikkelingsmogelijkheden binnen specifieke zones, zoals uitloopgebieden en de routes waaronder de BRTN vaarwegen.
In de omgevingsverordening is geen specifieke regeling opgenomen ten behoeve van de functies zoals beschreven in paragraaf 2.2.
Wel dient bij alle ruimtelijke plannen rekening te worden gebouwen met het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De gronden van het plangebied maken hier deel van uit. Een ruimtelijk plan of besluit, voor zover het betrekking heeft op een gebied binnen of nabij de aangewezen het Natuurnetwerk Nederland:
Paragraaf 4.1 gaat nader in op een toetsing van het Natuurnetwerk Nederland. Geconcludeerd wordt dat de activiteiten niet leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, of tot een significante vermindering van de oppervlakte van het Natuurnetwerk Nederland.
Het plangebied is onderdeel van het deelgebied Oostrand Flevoland. Kenmerken van dit gebied zijn langgerekte zones van bos- en natuurgebieden gelegen langs randmeren. De provincie zoekt naar verbreding van het economische draagvlak om de vitaliteit te versterken. De kansen hiervoor liggen vooral in de sector recreatie en toerisme in combinatie met de ontwikkeling van beleefbare en toegankelijke natuur. Het plangebied is onderdeel van het NNN-netwerk. Binnen het NNN-netwerk zijn geen nieuwe activiteiten toegestaan, tenzij kan worden aangetoond dat de wezenlijke kenmerken en waarden geen schade ondervinden. Indien het initiatief gevolgen heeft voor het functioneren van het NNN, geldt er een compensatieverplichting.
Het initiatief is niet in strijd met het Omgevingsprogramma. In paragraaf 4.1 is door middel van een natuurtoets aangetoond dat de activiteiten behorend bij het initiatief geen effect hebben op de kenmerken en de waarden van NNN-gebieden. Tot slot wordt met dit bestemmingsplan bijgedragen aan de speerpunten die gelden voor Oostrand van Flevoland.
De Omgevingsvisie FlevolandStraks (vastgesteld op 8 september 2017) geeft de visie van de provincie Flevoland op de toekomst van dit gebied. De visie gaat over de periode tot 2030 en verder. Het geeft aan welke kansen en opgaven er voor Flevoland liggen en welke ambities de provincie heeft voor de toekomst. Het bijzondere verleden van de jongste provincie van Nederland vormt de basis van de visie.
In de visie staan de belangrijkste onderwerpen en ambities voor de toekomst van Flevoland. In de Omgevingsvisie wordt onderscheid gemaakt in kernopgaven en strategische opgaven. Deze opgaven hebben een tijdshorizon van circa 10 tot 15 jaar.
Kernopgaven
Strategische opgaven
Voor de ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maken, zijn de opgaven: Het verhaal van Flevoland, Ruimte voor initiatief, Duurzame Energie en Regionale Kracht de opgaven waaraan bijdragen wordt. Het initiatief past binnen de doelstellingen van de Omgevingsvisie 'FlevolandStraks'.
In het beleidsplan 'Recreatie & Toerisme' wordt de ambitie van het aantrekken van meer toeristische bezoekers besproken. Het beleidsplan toont het belang van kampeerovernachtingen voor de provincie Flevoland, namelijk 25% van alle recreatieve overnachtingen in de provincie Flevoland. Daarnaast is er een sterke groei van 11% in het aantal banen binnen de recreatieve sector, dit ten opzichte van 2% over heel Nederland. Dagrecreatie is de belangrijkste vorm van recreatie en toerisme in Flevoland. De prognose is dat toeristen in de toekomst hogere eisen zullen stellen aan faciliteiten, waaronder accommodaties, de bereikbaarheid en informatievoorziening.
Het initiatief faciliteert onder andere de belangrijke toeristische vorm van dagrecreatie en zorgt voor verbeteringen van faciliteiten. Hiermee is het initiatief dus in lijn met het beleidsplan 'Recreatie & Toerisme Flevoland'.
Bestemmingsplan 'Dronten - Randmeerzone (8060)'
Het bestemmingsplan 'Dronten - Randmeerzone (8060)' van de gemeente Dronten, vastgesteld 27 juni 2013 is het huidige planologische kader voor het plangebied. Het plangebied heeft in dit bestemmingsplan de enkelbestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie 2. De voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Op basis van het geldende bestemmingsplan is het mogelijk om de gronden intensief te gebruiken ten behoeve van dagactiviteiten. Feitelijk wordt met dit bestemmingsplan ook functies mogelijk gemaakt ten behoeve van dagactiviteiten. Echter past het maatschappelijk karakter van de stichting Veteraan en Thuisfront niet binnen de bestemmingsomschrijving van de bestemming Recreatie - Verblijfsrecreatie 2. De activiteiten van MOJO daarentegen wel. Ook de gewenste activiteiten van Staatsbosbeheer zijn niet passend binnen de bestemmingsomschrijving. Echter vanwege het feit dat er sprake is van een bestaande inrichting wat al gebruikt wordt door Staatsbosbeheer, alsmede het feit dat het omliggende natuurgebied bij Staatsbosbeheer in eigendom en beheer is, is het wenselijk dat Staatsbosbeheer zijn activiteiten hier kan uitvoeren.
Voor de beoogde ontwikkeling is het van belang dat tijdens de uitvoering en in de nieuwe situatie sprake is van een goede omgevingssituatie. Deze omgevingstoets gaat in op de relevante milieuaspecten (bodem, water, milieuzonering en externe veiligheid) en om andere sectorale regelgeving (bijvoorbeeld archeologie en cultuurhistorie, ecologie).
Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving. In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Voor de ontwikkelingen is een natuurtoets (zie bijlage 3) uitgevoerd waarin zowel een toetsing/beoordeling heeft plaatsgevonden van gebiedsbescherming alsmede van soortenbescherming. De resultaten van de natuurtoets zijn in onderstaande paragrafen beschreven. De algehele conclusie luidt dat de ontwikkelingen, onder voorwaarde van een aantal te nemen maatregelen, in het plangebied niet tot overtredingen van de Wnb leiden.
Effecten als gevolg van areaalverlies, verdroging, vermesting, verzuring, versnippering zijn afwezig vanwege de kleine ingreep in relatie tot de afstand tot Natura 2000 gebied.
Doordat de heiwerkzaamheden buiten het broedseizoen (bij voorkeur na augustus, in elk geval buiten de perioden 15 maart tot 15 juli) plaatsvinden, zullen er geen vogels in de verstoringsgevoelige broedperiode zitten. Vanwege het ontbreken van effecten op Natura 2000 behoeft dan ook geen cumulatietoets te worden uitgevoerd. Ook binnen het NNN gebied wordt door het broedseizoen te ontwijken het effect van geluid als niet significant beschouwt.
Uit de uitgevoerde quickscan (zie bijlage 3) op basis van een verkennend veldonderzoek is vast komen te staan dat het plangebied ruimte biedt voor vaste rust-, verblijfs- of voortplantingsplaatsen dan wel primaire foerageergebieden van zwaar beschermde soorten. In het houten gebouw op de locatie zijn verblijfplaatsen van vleermuizen mogelijk. In hetzelfde gebouw zijn er mogelijkheden van vaste verblijfplaatsen van de huismus en zijn vier nesten van de boerenzwaluw aangetroffen. Voor vleermuizen en huismus is een vervolgonderzoek nodig, echter is er pas een effect op de soort als het gebouw wordt aangetast. Voor de boerenzwaluw is geen vervolgonderzoek nodig hiervoor kan een mitigatieplan worden opgesteld, om vervolgens een ontheffing aan te vragen.
Voor de mogelijk aanwezige licht beschermde soorten geldt een provinciale vrijstelling voor ruimtelijke inrichting en ontwikkeling. Het voornemen levert derhalve geen strijdigheid op met betrekking tot beschermde soorten.
Een ontheffing of vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming is niet benodigd voor de wijziging in het bestemmingplan. Ook voor de sloop van de aanwezige romneyloods is geen vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming nodig. Voor de realisatie van de geplande bebouwing is een ontheffing voor boerenzwaluw nodig, en een ontheffing voor vleermuizen. Dit blijkt uit het nader uitgevoerde onderzoek. Zie hiervoor bijlage 5.
Tot slot is voor de ontwikkeling een stikstofberekening uitgevoerd. Deze is als bijlage toegevoegd. Uit de stikstofberekening (zie bijlage 4) blijkt dat er geen sprake is van rekenresultaten die hoger zijn dan 0,00 mol N/ha/jr op Natura 2000-gebied. Er is geen sprake van vergunningplicht in het kader van de Wet natuurbescherming.
Toetsingskader
Op het gebied van verkeer en vervoer bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteit. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn en de eventuele verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid.
Voor de beoogde uitbreiding wordt de parkeerbehoefte berekend op basis van de Nota parkeernormen Dronten 2016 datum 29 september 2016, hierna te noemen "parkeernormenbeleid" en CROW-publicatie 381. Voor het te hanteren parkeerkencijfer wordt voor het buitengebied in de gemeente Dronten uitgegaan van een stedelijkheidsgraad van 'niet stedelijk'. Bij de realisatie van nieuwe functies is het belangrijk om te voorzien in voldoende parkeerplaatsen en de gemeente heeft hiervoor parkeernormen opgesteld. Bij de toepassing van parkeernormen voor functies die niet zijn opgenomen in de tabellen in het parkeernormenbeleid dient gebruik te worden gemaakt van de gemiddelde kencijfers zoals beschreven in publicatie 317 van het CROW. Voor de beoordeling van de verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid wordt getoetst aan de wegencategorisering en de daarin bepaalde grenswaarde voor de verkeersintensiteit per wegcategorie en expert judgement.
Ontsluiting
Gemotoriseerd verkeer
De locatie is gelegen aan de Strandgaperweg. In het verleden heeft er een wegomlegging plaatsgevonden waardoor er nu slechts sprake is van een bospad welke niet meer toegankelijk is oor verkeer. De locatie wordt ontsloten aan de Spijkweg (N306). De Spijkweg is een gebiedsontsluitingsweg waar een maximumsnelheid geldt van 80 km/uur. De N306 verbindt in westelijke richting het plangebied met de woonplaatsen Harderwijk en via de N708 Biddinghuizen. De N306 verbindt in oostelijke richting de woonplaatsen Elburg en Kampen. In zuidelijke richting van het plangebied aan de Bijsselseweg liggen twee bungalowparken. Ook hier geldt een maximumsnelheid van 80 km/uur.
Langzaam verkeer
De ontwikkeling is ontsloten door middel van een vrijliggend fietspad in twee richtingen. Dit fietspad ligt aan de zijde van het plangebied langs de Spijkweg (N306). Het fietspad maakt deel uit van een kilometerslang fietsroutenetwerk. Voetpaden zijn niet aanwezig in het buitengebied. De voetgangers moeten via het fietspad lopen.
Openbaar vervoer
Binnen 1500 meter liggen aan de Bremerbergweg (N708) twee bushalten in de richting Harderwijk en Dronten via Biddinghuizen. Hier komt de streekbuslijn 147 eenmaal per uur langs.
Verkeersgeneratie en -afwikkeling
Huidige situatie
Momenteel wordt het terrein zeer extensief gebruikt. Alleen tijdens Lowlands 2019 is het terrein als try-out gebruikt voor verblijfsrecreatie. Het huidige gebouw wat op het terrein staat wordt door Staatsbosbeheer gebruikt als uitvalsbasis voor het terreinbeheer van het omliggende bos- en natuurgebied door o.a. ontmoetings- en kantoorfuncties en het stallen van voer- en werktuigen. Tevens wordt een deel van het gebouw verhuurd aan de Stichting Veteraan en Thuisfront die dit gebruikt als kantoor- en ontmoetingsruimte. Daarnaast gebruikt de Stichting Veteraan en Thuisfront het naastgelegen terrein incidenteel. Het gebouw wordt gesloopt. Al met al is de huidige verkeersgeneratie zeer beperkt.
Toekomstige verkeersgeneratie
In de nieuwe, gewenste situatie wordt het perceel en nieuwe gebouw gebruikt door dezelfde partijen die momenteel al gebruik maken van de locatie. In de toekomstige situatie zijn volgens het bestemmingsplan 8 trekkershutten mogelijk. Hiervoor wordt aangenomen dat deze worden bezocht door wandelaars en fietsers en deze genereren geen autoverkeer. Omdat de gebruikelijke activiteiten gehandhaafd blijven door dezelfde partijen zal de verkeersgeneratie niet toenemen.
Aangezien het gebouw een specifieke functie betreft kan niet worden aangehaakt bij de kencijfers van CROW-publicatie 381. De partijen hebben inzichtelijk gemaakt op basis van huidig gebruik wat de verwachte verkeersgeneratie wordt in de toekomst. Tabel 1 toont de verkeersgeneratie voor de gemiddelde weekdag.
Tabel 1: Verkeersgeneratie ontwikkeling gemiddelde weekdag
Partijen | Aantal mvt per week | Verkeersgeneratie weekdag gemiddelde mvt/etmaal |
Staatsbosbeheer | 100 mvt | 100 mvt |
Veteraan en Thuisfront | 50 mvt | 50 mvt |
MOJO | 1 x per jaar 5x50=250mvt /365 =0,7 | |
1x per jaar 5 x200 = 1000 mvt/365 =3,45 | ||
Subtotaal MOJO | 0,7+ 2,75 = 3,45 | 4 mvt |
Totaal | 154 mvt |
De ontwikkeling genereert in de huidige en toekomstige situatie 154 mvt/etmaal op een gemiddelde weekdag. Eenmaal per jaar zal er tijdens Lowlands een extra piek op 5 dagen aanwezig zijn van 250 mvt per dag. Op die 5 dagen zou dan op basis van bovenstaande gegevens de verkeersgeneratie maximaal 270 mvt per dag zijn. Dit is een beperkte toename en zal zich verspreiden over de dag waardoor deze naar verwachting niet tot knelpunten leidt.
Verkeersafwikkeling
De berekende verkeerstoename wikkelt zich evenredig af over de N306, waarbij 50% westelijk (77mvt) en 50% oostelijk (77mvt). De ontwikkeling sluit door middel van een voorrangskruising aan op de N306. Een voorrangskruising kan in de praktijk 1.500 mvt in de spits verwerken. De ontwikkeling genereert hier slechts 1% van. Ook tijdens de piek van Lowlands genereert de ontwikkeling slechts 2% hiervan. Het aantal verkeersbewegingen is dusdanig beperkt dat deze ter hoogte van deze voorrangskruising zal opgaan in het heersend verkeersbeeld. De ontwikkeling leidt niet tot knelpunten met betrekking tot de afwikkeling van het verkeer.
Verkeersveiligheid
De beoogde ontwikkeling wordt ontsloten door middel van een overzichtelijk voorrangskruispunt. Er is een apart linksafvak voor verkeer dat het terrein vanaf de Spijkweg (noordwestelijke richting) wilt betreden. Het fietsverkeer heeft voorrang op in- en uitrijdend gemotoriseerd verkeer en er is voldoende ruimte voor verkeer om zich op te stellen tussen het fietspad en het kruisingsvlak. De voorrangskruising is berekend om op een veilige manier verkeer af te wikkelen. Een gebiedsontsluitingsweg type II heeft een capaciteit van 6.000 mvt tot 20.000 mvt. Er is voldoende restcapaciteit om de ontwikkeling hierop veilig af te wikkelen. Hiermee is de verkeersveiligheid geborgd.
Parkeren
Parkeerbehoefte
Voor het berekenen van de parkeerbehoefte wordt uitgegaan van het aantal werknemers dat voornamelijk in de werkweek aanwezig zal zijn op de locatie. Er werken 5 medewerkers van Staatsbosbeheer op de locatie en in de weekenden zal de Stichting Veteraan en Thuisfront hier aanwezig zijn. Er moeten op het terrein dus minimaal 5 mogelijke parkeerplaatsen aanwezig zijn voor medewerkers. Voor de trekkershutten wordt aangenomen dat deze alleen worden bezocht door wandelaars en fietsers. Hiervoor wordt geen parkeerbehoefte verwacht. Tijdens het evenement van Lowlands moet in de vergunning een oplossing worden aangedragen voor het tijdelijk parkeren van de bezoekers van de camping.
Parkeeraanbod
Op het terrein is voldoende ruimte om te parkeren. Dit zijn niet specifiek parkeervakken. Wellicht dat in de toekomst een aantal (circa 10 stuks) parkeerplaatsen worden gerealiseerd in de directe nabijheid van het gebouw. Deze plaatsen kunnen gebruikt worden door zowel medewerkers en bezoekers van Staatsbosbeheer als van de Stichting Veteraan en Thuisfront.
Tijdens het evenement Lowlands worden eventueel benodigde voorzieningen ten behoeve van parkeeractiviteiten door middel van een tijdelijke inrichting/infrastructuur worden ingevuld. Verder mogen de gronden niet gebruikt worden als parkeerterrein voor evenementen.
Hiermee wordt de parkeerbehoefte binnen de plangrenzen opgevangen.
Conclusie
De ontsluiting via de voorrangskruising aan de N306 leidt niet tot knelpunten. Er vindt geen verkeerstoename plaats enkel het vernieuwen van het bestaande gebouw. De verkeersgeneratie ten behoeve van de ontwikkeling is ongeveer 1% van wat een voorrangskruising aan verkeersbewegingen kan afwikkelen waardoor de toename niet zal leiden tot knelpunten op het omliggende wegennet. De locatie is veilig te bereiken per fiets en de voorrangskruising en de het wegvak (N306) heeft ruim voldoende restcapaciteit om op een veilige manier het verkeer af te wikkelen. Hiermee is de verkeersveiligheid geborgd.
Er is voldoende ruimte aanwezig op de locatie om te voorzien in de parkeerbehoefte op basis van de gegevens van de partijen. Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkeling daarmee niet in de weg.
Het plangebied mag in de huidige situatie voor recreatieve functies worden gebruikt en is in huidige situatie volledig ingepast in het bosgebied. Hier vinden geen veranderingen in plaats. De sloop van het bestaande gebouw en de bouw van het nieuwe gebouw heeft geen invloed op de aanwezige landschappelijke kenmerken van het plangebied. Er vinden verder geen ingrepen aan de landschappelijke elementen plaats.
De bescherming van (potentiële) archeologische waarden is in het kader van besluitvorming inzake de fysieke leefomgeving geborgd in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze bescherming gaat over naar de Omgevingswet wanneer deze in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar deze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie.
De gemeente Dronten heeft een eigen archeologisch beleidsadvieskaart opgesteld. Op de kaart is per gebied aangegeven bij welke ingrepen archeologisch onderzoek nodig is. De archeologische beleidsadvieskaart is vervolgens door vertaald in het huidige bestemmingsplan. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' is in het plangebied opgenomen ten behoeve van de bescherming van mogelijk aanwezige archeologie resten. Archeologisch onderzoek is nodig bij ingrepen dieper dan 40 centimeter en groter dan 1,7 hectare.
Het plangebied is kleiner dan 1,7 hectare. Archeologisch onderzoek wordt daarom niet noodzakelijk geacht. De geldende dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' wordt in het onderhavige bestemmingsplan overgenomen, om zodoende de reeds bestaande bescherming van (potentiële) archeologische waarden ongewijzigd voort te zetten.
Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van ruimtelijke plannen.
In het plangebied komen geen waardevolle cultuurhistorische elementen voor. Ten aanzien van het aspect cultuurhistorie zijn er geen belemmeringen voor het bestemmingsplan.
Sinds 1 november 2003 is de toepassing van de watertoets wettelijk verplicht door de verankering in het Besluit op de ruimtelijke ordening.
Vanwege het grote belang van het water in de ruimtelijke ordening, wordt van waterschappen een vroege en intensieve betrokkenheid bij het opstellen van ruimtelijke plannen verwacht. Bovendien is de watertoets een verplicht onderdeel in de ruimtelijke procedure geworden door de verankering in het Besluit ruimtelijke ordening. Het plangebied ligt in het beheersgebied van waterschap Zuiderzeeland.
Deze 'waterparagraaf' gaat in op relevante waterhuishoudkundige aspecten. Hierin wordt beoordeeld wat de effecten van het bestemmingsplan op de waterhuishouding zijn en of er waterschapsbelangen spelen. De belangrijkste thema's zijn waterveiligheid, de afvoer van schoon hemelwater en afvalwater en de waterkwaliteit.
Wet- en regelgeving en beleid
De belangrijkste wet- en regelgeving en beleid op het gebied van water is hier opgenomen.
KRW
De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) is in 2000 ingevoerd en heeft als doelstelling het bereiken van een goede ecologische en chemische toestand voor alle oppervlaktewaterlichamen en het beschermen en herstellen van alle grondwaterlichamen (verbinding infiltratie en kwelgebieden). Door de inrichting van watergangen af te stemmen op de ecologie kan de ecologische toestand verbeterd worden. De KRW heeft het streven om emissies naar oppervlakte- en grondwater terug te dringen. Daarnaast zal de onttrekking van grondwater in evenwicht worden gebracht met de aanvulling van het grondwater.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. Een andere aanpak in het licht van verwachte ontwikkelingen inzake zeespiegelstijging, toenemende neerslag en rivierwaterafvoer en verdergaande bodemdaling is noodzakelijk. De adviezen van de commissie staan in het rapport Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw(WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes(drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet is op 22 december 2009 in werking getreden. Deze Waterwet bestaat uit een achttal wetten die zijn samengevoegd tot één wet. De Waterwet stelt integraal waterbeheer op basis van de 'watersysteembenadering' centraal. De verantwoordelijkheden in het oppervlaktewater- en grondwaterbeheer van Rijk, provincie, waterschappen en gemeenten zijn in de Waterwet helderder vastgelegd. De voornaamste veranderingen zijn de invoering van de watervergunning en een verbeterde doorwerking van water in andere beleidsterreinen, met name het ruimtelijke domein.
Op grond van o.m. de Waterwet is voor gemeenten, naast het inzamelen en transporteren van vrijkomend stedelijk afvalwater een formele taak weggelegd voor het afvoeren van overtollig regenwater. In zoverre het inzamelen en transporteren van relatief schoon regenwater buiten de afvalwaterstroom doelmatig kan worden uitgevoerd, vindt deze gescheiden van de afvoer van het stedelijk afvalwater plaats. Het gebiedseigen water wordt op plaatsen waarvoor mogelijkheden aanwezig zijn, vastgehouden en geborgen in aanwezig stedelijk water en/of retentiestroken. Het bergen en vasthouden van regenwater op locatie mag niet leiden tot (water)overlast voor de woonomgeving. Tot slot heeft de gemeente een watertaak waterhuishoudkundige maatregelen te treffen om structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming(en) zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken. In de Keur van het waterschap Zuiderzeeland, onderdeel uitmakend van de Waterwet, is aangegeven wat wel en niet mag bij waterkeringen en wateren (de zogenaamde waterstaatswerken).
Nationaal Waterplan
Het Nationaal Waterplan is vastgesteld op basis van de Waterwet en de Wet Ruimtelijke ordening (Wro). Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Belangrijke ambities hierin zijn het klimaatbestendig en waterrobuust inrichten van de ruimte. Het geeft maatregelen die in de periode 2016 - 2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water
biedt te benutten. Nederland voldoet met dit plan aan de Europese eisen beschreven in de KRW, de Richtlijn Overstromingsrisico's (ROR) en de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KMS), het plan geldt als structuurvisie voor de ruimtelijke aspecten.
Waterbeheerplan Waterschap Zuiderzeeland
Het Waterbeheerplan 2016-2021 (WPB3) bevat langetermijndoelen (zichtjaar 2050), doelen voor de planperiode (2016-2021) en maatregelen die het waterschap (samen met gebiedspartners) uit gaat voeren. De doelen en maatregelen hebben betrekking op de kerntaken van het waterschap (waterveiligheid, schoon water, voldoende water) en het thema water en ruimte. Hierbij gaat het om reguliere werkzaamheden, zoals peilbeheer, onderhoud aan dijken en het zuiveren van afvalwater en om nieuwe ontwikkelingen.
Proces van de watertoets
De ontwikkeling is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap, in dit geval het waterschap Zuiderzeeland. Vanwege de specifieke aard van het plan is een nauwere betrokkenheid van het waterschap noodzakelijk (zie bijlage 1). Hierna worden per (relevant) aspect de effecten van het plan op de waterhuishouding behandeld. Dit project is overlegd met het waterschap. Het waterschap heeft een advies gegeven. Dit advies is als bijlage 2 opgenomen. Op basis van inhoudelijke beoordeling van de ontwikkeling is de korte procedure van toepassing voor de watertoets.
Positief wateradvies en geen vooroverleg
Waterschap Zuiderzeeland geeft op basis van de gegeven antwoorden een positief wateradvies met daarbij een algemene opmerking die betrekking heeft op het bestemmen van waterbelangen.
In verband met het beperkte waterschapsbelang acht het waterschap het niet nodig om, aanvullend op dit wateradvies, in het kader van het ambtelijk vooroverleg, als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit op de Ruimtelijke ordening vooroverleg te voeren over het ruimtelijk plan dat betrekking heeft op deze ontwikkeling cq. dit plangebied.
Thema Veiligheid
Het plan ligt niet buitendijks of in de beschermingszone van een waterkering. Op basis van de ingevoerde gegevens over het plangebied zijn er geen uitgangspunten voor het thema veiligheid van toepassing.
Wateroverlast
Het watersysteem, zowel in landelijk als in stedelijk gebied, is op orde. Het hele beheergebied voldoet aan de vastgestelde normen. Het verharden van grond met bebouwing of bestrating leidt tot een versnelling van de afvoer van neerslag naar het watersysteem. Waar het verharde oppervlak als gevolg van een ruimtelijke ontwikkeling toeneemt, dienen compenserende maatregelen te worden genomen om piekafvoeren te verwerken. Afwenteling op omliggende gebieden wordt voorkomen en de bergingsruimte in het watersysteem blijft behouden.
De beleidsregel 'Compensatie toename verhard oppervlak en versnelde afvoer' is begin 2013 door het waterschap vastgesteld. Vanaf het moment van vaststelling van de beleidsregel is de situatie van het beheergebied op dat moment het referentiekader geworden, oftewel de nulsituatie. De compensatieplicht geldt zodanig voor de netto toename van het verhard oppervlak sinds begin 2013.
Voor de ontwikkeling geldt het principe 'waterneutraal bouwen' als uitgangspunt. Dat wil zeggen dat, wanneer het verhard oppervlak toeneemt, compenserende maatregelen worden genomen om de piekafvoeren op te vangen. Het plangebied is gelegen in het landelijk gebied. Het verhard oppervlak neemt als gevolg van de ontwikkeling beperkt toe met circa 650 m2 en is daarmee kleiner dan 2.500 m2. In de toekomstige situatie bedraagt de totale oppervlakte aan verharding in het plangebied minder dan 2.500 m2. De ontwikkelaar kan op dit moment nog niet exact aangeven wat de exacte oppervlakte aan verharding is. De ontwikkelaar neemt daarom op het moment dat de daadwerkelijk plannen zijn uitgevoerd, weer contact op met het waterschap. Er komen in ieder geval ten minste 10 parkeerplaatsen bij, maar nog onduidelijk is hoeveel precies en op welke wijze deze wordt uitgevoerd. Na realisatie van de plannen gaat de ontwikkelaar de daadwerkelijke verharding exact inmeten. Op het moment dat de verharding groter is dan 2.500 m2, dan worden compenserende maatregelen genomen. Vooralsnog gaat de ontwikkelaar ervanuit dat de totale verharding minder is dan 2.500 m2 en compensatie daarom niet nodig is. Nader overleg over dit aspect volgt nog met het waterschap.
Goed functionerend watersysteem (WF)
Het functioneren van het huidige watersysteem (doorstroming, afwatering, realiseren van het gewenste peil) verslechtert door het plan niet. Er worden geen wijzigingen aan het watersysteem uitgevoerd. Ook het streefpeil blijft ongewijzigd. Het aantal maatregelen om het watersysteem in te richten wordt zoveel mogelijk beperkt. Het plan heeft geen nadelige gevolgen voor het (grond)water in de omgeving.
Schoon water
Veel menselijke activiteiten hebben een negatief effect op de kwaliteit van het oppervlaktewater doordat ze water verontreinigen. Het waterschap zorgt met de regulering of behandeling van afvalwater dat zo veel mogelijk van deze effecten teniet worden gedaan. Verontreiniging van het oppervlaktewater door afvalwater (huishoudelijk afvalwater, vervuild hemelwater en bedrijfsafvalwater) wordt voorkomen.
Het verdient de voorkeur om bij de inrichting van nieuwe terreinen preventieve maatregelen te nemen die onkruidbestrijding met behulp van chemische bestrijdingsmiddelen zoveel mogelijk voorkomen. Daarbij geldt als uitgangspunt dat het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen op straatverharding uitsluitend volgens wettelijke gebruiksvoorschriften en met wettelijk verplichte DOB-methode wordt toegepast. Bij de DOB-methode wordt minder bestrijdingsmiddel gebruikt met als resultaat dat er minder verontreinigingen naar het oppervlaktewater afstromen.
Bij de ontwikkeling wordt geen gebruik gemaakt van uitlogende (bouw)materialen.
Het plangebied ligt in een gebied met kwetsbaar oppervlaktewater. Het huishoudelijk en overig afvalwater (horeca, etc.) dat ontstaat in de nieuwe permanente bebouwing bij gebruik door MOJO, Staatsbosbeheer en Stichting Veteraan en Thuisfront wordt geloosd in de persleiding van het waterschap in de Strandgaperweg. Op het adres is al een rioolput aanwezig waarop kan worden aangesloten.
Het hemelwater afkomstig van de daken en de verharding in het plangebied kan ofwel in de bodem infiltreren danwel worden geloosd op het oppervlaktewaer. Bij lozing in kwetsbaar oppervlaktewater mag vervuild hemelwater niet ongezuiverd geloosd worden. Het verzamelen via goten met directe afvoer in oppervlaktewater is niet toegestaan zonder tussenkomende zuiveringsvoorziening (bv. lamellenfilter, bodempassage). Een mogelijkheid is om het water via het maaiveld (of eventueel via een greppel met een drempel/verhoogde afvoer) verspreid (dus niet in buizen/goten verzamelen met een puntlozing tot gevolg) te laten aflopen, zodat het eerste water zal infiltreren en verontreinigingen bezinken zodat ze niet in oppervlaktewater terechtkomen. Als halfverharding wordt aangelegd dan zou de fundering hiervan goed waterdoorlatend aangelegd moeten worden (voor goede infiltratie) en de verharding niet op afschot richting het oppervlaktewater. Over de exacte uitvoering hiervan vind nog nader overleg plaats met het waterschap.
Proces
Vanwege de mogelijke invloed van het plan op de waterhuishouding is de normale procedure voor de watertoets doorlopen. Over dit plan heeft dan ook overleg met het waterschap plaatsgevonden. Bij de uitvoering van het plan wordt rekening gehouden met de randvoorwaarden die het waterschap stelt.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals bijvoorbeeld woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en (nieuwe) milieugevoelige functies in voldoende mate mee te nemen, wordt in deze rapportage gebruikgemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. Voor de richtafstanden wordt onderscheid gemaakt tussen rustige woongebieden, rustige buitengebieden en gemengde gebieden.
In de direct omgeving komen geen milieugevoelige functies die hinder kunnen ondervinden van de beoogde functies in het plangebied. Deze bevinden zich op minimaal 500 meter afstand tot het plangebied. Er is sprake van een verantwoorde milieuzonering. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, dient in geval van ruimtelijke ontwikkelingen te worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet ten minste verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd.
Gezien het huidige recreatieve functiegebruik in het plangebied is het niet aannemelijk dat er verontreinigingen in de bodem zijn ontstaan. Het omgevingsaspect bodem vormt daarom geen belemmering voor de ontwikkeling die in dit bestemmingsplan centraal staat.
In het kader van geluid is de Wet geluidhinder van toepassing. Doel van deze wet is het terugdringen van hinder als gevolg van geluid en het voorkomen van een toename van geluidhinder in de toekomst.
In de Wet geluidhinder (Wgh) is bepaald dat elke weg in principe een zone heeft waar aandacht aan geluidhinder moet worden besteed. Daarbij onderscheidt de Wgh geluidsgevoelige gebouwen enerzijds en niet-geluidsgevoelige functies anderzijds. Het uitgangspunt is dat op de gevels van geluidsgevoelige functies voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Indien hier niet aan wordt voldaan, kan een hogere grenswaarde worden vastgesteld. Wegen waarvoor de zoneplicht niet geldt, zijn woonerven en wegen waarop een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt.
De beoogde functies in het plangebied betreffen geen geluidsgevoelige functies op grond van de Wgh. Het is daarom niet noodzakelijk om te toetsen aan de Wgh. Vanuit de Wet geluidhinder zijn er geen belemmeringen voor het bestemmingsplan.
Voor het aspect luchtkwaliteit is de Wet milieubeheer van kracht. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging.
Volgens de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland (2020) geldt in de directe omgeving van het plangebied een gemiddelde fijnstof concentratie (PM10) van minder dan 18 µg/m3 en een gemiddelde concentratie stikstofdioxide (NO2) van minder dan 13 µg/m3. De norm voor beide stoffen ligt op 40 µg/m3 (jaargemiddelde concentratie vanaf 2015). Er is dus geen sprake van een dreigende overschrijding van de grenswaarden.
Daarnaast zorgen de gewenste functies niet voor een verslechtering van de luchtkwaliteit. Het effect op de luchtkwaliteit bedraagt in geen geval meer dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarden voor PM10 en NO2. Op het plan is daarom het besluit 'Niet In Betekenende Mate' (NIBM) van toepassing. Een toetsing aan de grenswaarden kan achterwege blijven.
Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering voor de ontwikkeling.
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.
Onderzoek
In het kader van het aspect externe veiligheid is de risicokaart van de provincie Flevoland bekeken. Hieruit blijkt dat ten oosten en ten noorden van het plangebied een aardgasleiding A-570 van de Gasunie is gelegen. De aardgasleiding (12,76 inch; 66 bar) heeft een invloedsgebied van 170 meter, het plangebied ligt op circa 900 meter van de voorgenoemde leiding en is dan ook buiten de PR 10-6 contour en ook buiten het invloedsgebied gelegen. Het is derhalve niet nodig om het groepsrisico in beeld te brengen en is een verantwoording van het groepsrisico ook niet nodig.
Figuur 5 Uitsnede risicokaart
Conclusie
Vanuit het aspect externe veiligheid bestaan dan ook geen belemmeringen voor de ontwikkeling.
Voor planologisch relevante kabels en leidingen geldt in het algemeen een belemmeringenzone waarmee in de ontwikkeling van een plangebied rekening moet worden gehouden.
In of nabij het plangebied zijn verder geen kabels of leidingen aanwezig die van invloed zijn op de voorgenomen ontwikkeling. Dit geeft geen uitgangspunten voor de ontwikkelingen.
In het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu.
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer of een oppervlakte van 100 hectare of meer.
De beoogde inrichting van het plangebied blijft ruim onder deze drempelwaarden en maken ten opzichte van de huidige planologische mogelijkheden geen intensievere functies en bouwmogelijkheden mogelijk dan met dit bestemmingsplan wordt voorgesteld. De beoogde functies worden ontsloten op de bestaande weg. Hiervoor hoeven geen andere ontwikkelingen plaats te vinden, zoals de aanleg van nieuwe infrastructuur. Daarnaast is slechts sprake van een perceelsgebonden ontwikkeling die geen relatie heeft met andere percelen of andere functies in de omgeving, waarbij geen sprake is van een complex project, waar meerdere woningen, winkels of bedrijven worden gevestigd dan wel op stedelijke voorzieningen die een betekenis hebben voor de hele stad of een stadswijk. Er is dan ook geen sprake van een stedelijke ontwikkelingsproject.
Daarnaast blijkt uit de beoordeling in de hierboven beschreven paragrafen dat gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten geen belangrijke negatieve milieugevolgen zullen optreden. Er is dan ook geen aanleiding voor het doorlopen van een m.e.r.-procedure. Er geldt derhalve geen m.e.r.-beoordelingsplicht. Dit betekent dus dat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' niet noodzakelijk is.
Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen conform de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld conform deze standaarden. Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.
De wijze van bestemmen is afgestemd op het bestemmingsplan Randmeerzone. In het plangebied komen de volgende bestemmingen voor:
Bedrijf
Met dit bestemmingsplan krijgt het plangebied de bestemming 'Bedrijf'. Hiermee worden de functies, zoals beschreven in hoofdstuk 2 mogelijk gemaakt. Concreet gezien kunnen de partijen MOJO, Staatsbosbeheer en Stichting Veteraan en Thuisfront hun gewenste (bedrijfs) activiteiten uitvoeren. In de nieuwe situatie wordt maximaal 650 m2 aan nieuwe bebouwing voorgesteld. De goot- en bouwhoogte is afgestemd op bebouwing in één bouwlaag met kap wat zich vertaalt in een goothoogte van maximaal 3,5 meter en een bouwhoogte van maximaal 10 meter. Om enige ruimte tot de erfgrens aan te houden worden de gebouwen op ten minste 5 meter tot de erfgrens aangehouden.
Verder zijn, net als op basis van het huidige bestemmingsplan, een achttal trekkershutten toegestaan.
Daarnaast is een voorwaardelijke verplichting opgenomen om de sloop van de bestaande gebouwen te waarborgen. Binnen één jaar na gereedmelding bouw van de gebouwen dienen de bestaande gebouwen te zijn gesloopt.
Tot slot mag het terrein gebruikt worden als parkeerterrein voor maximaal één evenement per jaar.
Dubbelbestemming Waarde - Archeologie 4
De archeologische waarden en verwachtingen die binnen de gemeentegrenzen voorkomen zijn mogelijk geïnventariseerd en op een archeologische waarden en verwachtingenkaart gevisualiseerd (zie ook paragraaf 4.4). Op basis van deze kaart is aan het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' toegekend.
De gebiedsaanduiding 'geluidszone - weg' is overeenkomstig het vorige bestemmingsplan overgenomen. Zoals in paragraaf 4.9 al vermeld, heeft deze aanduiding voor dit plangebied niet een juridische consequentie, omdat er geen geluidgevoelige functies zijn toegestaan.
Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een project. Wat dat betreft, wordt een onderscheid gemaakt in de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid. Het bestemmingsplan doorloopt de wettelijk vastgelegde procedure.
In het kader van de inspraak en vooroverleg heeft het voorontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode van terinzagelegging is eenieder in de gelegenheid gesteld op het plan te reageren. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt.
Tevens is het plan opgestuurd naar de overlegpartners. In dit kader heeft het waterschap en de provincie gereageerd. De overlegreactie van het waterschap is als bijlage 2 toegevoegd. De reactie heeft tot wijzigingen in paragraaf 4.6 van de toelichting geleid. De provincie heeft daarnaast aangegeven geen opmerkingen te hebben.
Vervolgens wordt het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode wordt eenieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen (artikel 3.8 Wro).
Het bestemmingsplan wordt vervolgens, al dan niet gewijzigd, vastgesteld. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt zes weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te dienen tegen het besluit en het plan.
De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).
Het bestemmingsplan vormt het toetsingskader voor een ontwikkeling van de gemeente. De initiatiefnemers hebben aangetoond dat het plan financieel haalbaar is.
Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, (woning)bouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.
Wanneer een bestemmingsplan een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan mogelijk maakt en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient op basis van artikel 6.12 van de Wro (tegelijkertijd met de vaststelling van een bestemmingsplan) een exploitatieplan te worden vastgesteld. Bij onderhavige ontwikkeling is er sprake van de bouw van andere gebouwen. Er is daarmee sprake van een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 van het Bro. In beginsel is daarom wel verplicht om een exploitatieplan vast te stellen, tenzij het kostenverhaal anderszins verzekerd is. De grondexploitatie is in dit geval niet van toepassing, omdat er ten opzichte van de mogelijkheden in het bestemmingsplan geen nieuwe hoofdgebouwen worden gerealiseerd. Wel wordt in een aparte overeenkomst planschade afwenteling geregeld.