direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bestemmingsplan Biddinghuizen - Spijkweg 51
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0303.D5000-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

Vitens is voornemens een nieuwe installatie te realiseren ten behoeve van waterwinning in Flevoland. Momenteel heeft Vitens een winvergunning van 8 Mm3 /j. De totale productiecapaciteit is nu echter beperkt tot 7 Mm3 /j. De twee filtergebouwen op het perceel dateren uit respectievelijk 1963 en 1971 en zijn verouderd. De bedrijfszekerheid van de zuivering wordt beperkt doordat sommige processen niet meer beschikbaar zijn bij uitval van een van de twee productiestraten. De bouwkundige staat van de filtergebouwen is nog goed; het leidingwerk verkeert in slechte staat door aantasting van de inwendige coating. Dit geeft een onacceptabel hoog risico op langdurig falen van de gehele zuivering. Het puttenveld kent een hoge mate van putverstopping, hetgeen ook een beperking vormt voor de productiecapaciteit. Vitens is voornemens de twee bedrijfsgebouwen die het dichtst bij de weg liggen te slopen en elders op het terrein een nieuwe installatie te realiseren.

1.2 Plangebied

Het plangebied bevindt zich aan de Spijkweg 51, tussen de N306 en het Veluwemeer ten zuiden van Biddinghuizen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D5000-ON01_0001.png"

Figuur 1.1: Globale weergave van de ligging van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D5000-ON01_0002.png"

Figuur 1.2: Weergave van het plangebied.

1.3 Vigerende plannen

Ter plaatse van het plangebied is het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Randmeerzone' van toepassing. Dit plan is op 27 juni 2013 vastgesteld door de gemeenteraad van Dronten. Op het gehele plangebied ligt in het vigerende bestemmingsplan de bestemming 'Bedrijf' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. Daarnaast liggen binnen het plangebied de gebiedsaanduidingen 'geluidzone - weg', 'milieuzone - waterwingebied', 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' en 'vrijwaringszone - dijk'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D5000-ON01_0003.png"

Figuur 1.3: Uitsnede van het vigerende bestemmingsplan.

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 wordt een overzicht gegeven van het ruimtelijke beleidskader van de verschillende overheden. Hoofdstuk 4 bevat de omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de opbouw, verantwoording en uitleg van de planregels. Tot slot volgt in hoofdstuk 6 een uitleg over de maatschappelijke en financiële uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Op het perceel bevinden zich twee filtergebouwen die Vitens voornemens is te slopen na realisatie van een vervangende installatie. Deze zijn gebouwd in respectievelijk 1963 en 1971 en zijn zodanig verouderd dat er risico ontstaat op langdurig uitvallen van de installatie. Verder bevinden zich reservoirs, een bezinktank, enkele garageboxen en een gebouw ten behoeve van de zuivering van spoelwater op het perceel. Het perceel grenst ten zuiden aan de Bremerbergdijk.

2.2 Beoogde situatie

Een moderne zuiveringsinstallatie past niet binnen de twee huidige bedrijfsgebouwen. Vitens is voornemens de twee verouderde bedrijfsgebouwen naast de weg te slopen. In het midden van het perceel is een locatie beoogd voor de realisatie van de nieuwe moderne zuiveringsinstallatie. De ambitie is om het nieuw te bouwen filtergebouw zoveel mogelijk natuurinclusief te realiseren met hoogwaardig materiaal voor de bebouwing.

2.2.1 Mogelijke aanwijzing tot monumentale status filtergebouwen

In het licht van de ontwikkeling dat de huidige filtergebouwen wellicht een monumentale status krijgen zal Vitens in de verdere uitwerking van het ontwerp van de nieuwbouw deze landschappelijk inpassen en laten aansluiten op de uitstraling van de bouwwerken op de locatie. Vitens respecteert het proces van de mogelijke aanwijzing.

Afsluitend; het al dan niet verkrijgen van de monumentale status van de filtergebouwen en deze bestemmingsplanwijziging zijn procedureel gescheiden sporen; uit de bestemmingsplan wijziging hieruit volgt geen vergunning/verplichting tot sloop van de filtergebouwen.

2.3 Strijdigheden met het vigerende plan

In het vigerende bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Randmeerzone' is voorzien in een maximale bouwhoogte van 20 meter en een maximale goothoogte van 7 meter. De huidige filtergebouwen zijn ongeveer 11 meter hoog, maar hebben een plat dak. Er is dus sprake van een overschrijding van de maximale goothoogte terwijl men ruim onder de maximaal toegestane bouwhoogte blijft.

Voor een moderne installatie is een gebouw nodig met een plat dak en een bouwhoogte tot 15 meter, dit is een hoogteverschil van ongeveer 4 meter ten opzichte van de huidige situatie. Het onderhavige plan voorziet in het planologisch inpassen van een filtergebouw tot 15 meter hoogte. De maximale bouwhoogte wordt verlaagd en de maximale goothoogte wordt verhoogd, hierdoor is het plan scherper toegespitst op de werkelijke situatie.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. En er nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.

Binnen de NOVI zijn 8 voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren. Sinds juni 2021 is Dronten als deel van de regio Zwolle aangewezen als NOVI-gebied. De aanwijzing hiervan heeft tot doel om de regio te ontwikkelen tot een klimaatrobuuste en economisch vitale regio met een blijvend aantrekkelijke woon- en leefomgeving.

Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier opgaven:

  • 1. Ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie.
  • 2. De economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden.
  • 3. Steden en regio's sterker en leefbaarder maken.
  • 4. Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen.

Realiseren opgaven

In de NOVI is een tweetal instrumenten opgenomen om de opgaven te realiseren:

  • 1. De Omgevingsagenda.

Momenteel wordt voor Noord-Nederland gewerkt aan een omgevingsagenda. Als voorloper is er gewerkt aan een Contour Omgevingsagenda waarin acht omgevingsopgaven zijn benoemd:

  • 2. Druk op de ruimte in het landelijk gebied vraagt om gezamenlijke keuzes;
    • a. Benutten van de brede effecten van de energietransitie;
    • b. Economisch perspectief ten aanzien van kringlooplandbouw en natuurinclusieve landbouw;
    • c. Toekomstgerichte bereikbaarheid van Noord-Nederland;
    • d. Versterken Stedelijk Netwerk Noord-Nederland;
    • e. Toekomstkracht voor gebieden met bevolkingsdaling en sociaaleconomische achterstand;
    • f. Water als verbindende schakel in klimaatadaptieve maatregelen;
    • g. Waarborgen van de omgevingskwaliteit.
  • 3. De NOVI-gebieden.

Een NOVI-gebied is een instrument waarbij Rijk en regio meerdere jaren verbonden zijn aan de gezamenlijke uitwerking van de verschillende opgaven in het ruimtelijke domein. Vaak wordt voortgebouwd op bestaande samenwerkingstrajecten. Denk aan een Regio Deal en een verstedelijkingsstrategie. Gemeente Dronten heeft hierin een speciale status gekregen als onderdeel van het NOVI-gebied regio Zwolle. Het bevorderen van de woningbouw in deze regio is hierin een belangrijk doel.

Betekenis voor het plan

Gelet op de te realiseren opgaven uit de NOVI kan de conclusie worden getrokken dat de voorgenomen ontwikkeling geen rijksbelangen raakt als opgenomen in de NOVI.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie FlevolandStraks

De Omgevingsvisie FlevolandStraks (vastgesteld op 8 september 2017) geeft de visie van de provincie Flevoland op de toekomst van dit gebied. De visie gaat over de periode tot 2030 en verder. Het geeft aan welke kansen en opgaven er voor Flevoland liggen en welke ambities we hebben voor de toekomst. Het bijzondere verleden van de jongste provincie van Nederland vormt de basis van de visie.

In de visie staan de belangrijkste onderwerpen en ambities voor de toekomst van Flevoland. In de Omgevingsvisie wordt onderscheid gemaakt in kernopgaven en strategische opgaven. Deze opgaven hebben een tijdshorizon van circa tien tot vijftien jaar.

De drie kernopgaven zijn: het Verhaal van Flevoland (fysieke omgeving), krachtige Samenleving (sociaal-economische omgeving) en ruimte voor Initiatief (bestuurlijke omgeving). De strategische opgaven zijn: regionale kracht, circulaire economie, landbouw: meerdere smaken.

Kernopgave: Het verhaal van Flevoland.

In deze opgave wil de provincie laten zien waar ze vandaan komen. In 2030 en verder wil Flevoland de kroon op de eeuwenlange Hollandse inpolderingstraditie zijn. Dan staat Flevoland wereldwijd bekend als een 20e-eeuws wederopbouwlandschap met herinneringen uit een verder verleden

De provincie wil dit bereiken door mensen het lef te laten hebben om de kansen voor nieuwe ontwikkelingen te pakken; zoals transformatie in de landbouw en duurzame energie.

Kernopgave: Ruimte voor Initiatief

De provincie wil er zijn voor zijn inwoners en wil de krachten vanuit de samenleving dan ook benutten. Hiervoor bieden ze ruimte voor ondernemers en mensen die hun droom willen realiseren. Iedereen die wil bijdragen aan een duurzame toekomst van Flevoland is van harte uitgenodigd.

Strategische opgave: Circulaire Economie

Voor Flevoland ligt in de omschakeling naar een circulaire economie een kans. In een circulaire economie worden materialen eindeloos hergebruikt en zijn producten zoveel mogelijk gemaakt van hernieuwbaar materiaal. In 2030 en verder staat Flevoland bekend als de grondstoffenleverancier voor de circulaire economie. (Rest)stromen uit de landbouw, bedrijven en huishoudens worden geschikt gemaakt voor duurzaam (her)gebruik. Groene grondstoffen en gebruikte materialen worden zodanig bewerkt dat ze snel en gemakkelijk hun weg vinden naar bestaande en nieuwe afzetmarkten, in Flevoland, in Nederland en wereldwijd.

Strategische opgave: Landbouw: Meerdere Smaken

Flevoland is van oorsprong een landbouwprovincie. Ontwikkelingen in deze sector vragen een groot aanpassingsvermogen. In 2030 en verder staat Flevoland bekend om haar meerdere smaken in de agrosector, die door haar aanpassingsvermogen vernieuwingen en innovaties voortvarend en snel in praktijk brengt.

De ontstaansgeschiedenis van de polder is terug te vinden in de kwaliteiten. Flevoland is sterk in techniek, technologie en primaire productie, zoals pootaardappelen en biologische landbouw. Vanuit de lucht lijkt de landbouw in de provincie op elkaar, maar op het erf heeft elk bedrijf zijn eigen specialisatie, schaal en bedrijfsmodel. Er is veel variatie en deze neemt toe, van verwerking, energie, technologie tot stadslandbouw.

Betekenis voor het plan

In het voorliggende plan wordt een nieuwe zuiveringsinstallatie gerealiseerd. Deze ontwikkeling is in overeenstemming met de provinciale omgevingsvisie.

3.2.2 Omgevingsprogramma en Omgevingsverordening Flevoland

In het Omgevingsprogramma Flevoland, vastgesteld door de Provinciale Staten op 10 juli 2019, is ervoor gekozen al het bestaande beleid voor de ontwikkeling, het gebruik, het beheer, de bescherming of het behoud van de fysieke leefomgeving te bundelen in één programma. Op deze wijze zijn de provinciale beleidskeuzes compact beschreven en is de samenhang tussen de verschillende beleidsterreinen het beste gewaarborgd. De omgevingsverordening, vastgesteld op 22 april 2020 door de Provinciale Staten van Flevoland, zorgt voor de juridische borging van het programma.

De provincie stelt dat zij de vitaliteit van het landelijk gebied wil vergroten en de gebruiksmogelijkheden ervan meer wil afstemmen op de maatschappelijke behoeften. Ten aanzien van agrarische activiteiten is ook in Flevoland sprake van schaalvergroting en herstructurering van de landbouw. De provincie wil agrarische bedrijvigheid die zich in de eerste plaats richt op duurzame productie en verwerking van landbouwproducten optimale ontwikkelingskansen geven. Bovendien wil de provincie ruimte bieden aan nieuwe functies in het landelijk gebied om het economisch draagvlak te verbreden en deze te verweven met de bestaande landbouwfunctie. In de beleidsregel kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied zijn de voorwaarden en maatvoering concreter uitgewerkt. Verder moet er voldaan worden aan een goede ruimtelijke ordening, waaronder een landschappelijke inpassing en een goede verkeersafwikkeling.

Drinkwater

Het plangebied is in het omgevingsprogramma en de omgevingsverordening gemarkeerd als bestemd voor drinkwatervoorziening. Hierover zegt het omgevingsprogramma het volgende:

  • De drinkwatervoorziening voldoet aan de wettelijke kwaliteitseisen en levert continu voldoende water.
  • De voorraad zoetwater wordt op lange termijn niet kleiner en er treedt geen verzilting op.
  • Bronnen en infrastructuur kunnen langdurig worden gebruikt en staan zo min mogelijk bloot aan externe risico’s.
  • De drinkwaterwinning heeft geen onaanvaardbare effecten op de omgeving en heeft een goed beschermbare bron.

In Zuidelijk Flevoland speelt het diepe zoete grondwater ook in de toekomst een belangrijke rol in de drinkwatervoorziening. Daarom dient dit zoete grondwater in het derde watervoerende pakket op basis van het voorzorgsprincipe exclusief gereserveerd te blijven voor de openbare drinkwatervoorziening. Het reserveringsgebied voor de openbare drinkwatervoorziening wordt beperkt tot het gedeelte van Zuidelijk Flevoland dat op de kaart Grondwaterbeschermingsgebieden is weergegeven als ‘boringsvrije zone’.

In Flevoland wordt de functie ‘water voor de openbare drinkwatervoorziening’ toegekend aan het diepe zoete grondwater in Zuidelijk Flevoland en het grondwater rondom de winningen Harderbroek en Bremerberg. De gebieden zijn op de kaart Grondwaterbeschermingsgebieden aangegeven als respectievelijk milieubeschermingsgebied voor grondwater en boringsvrije zone. Dit grondwater wordt gebruikt voor de onttrekking van water voor menselijke consumptie zoals bedoeld in de KRW. In deze gebieden is de inrichting en het beheer van de waterhuishouding gericht op een kwaliteit van het grondwater die overeenkomt met de eisen die zijn opgenomen in het waterleidingbesluit. Als de kwaliteit hoger is, dient deze behouden te blijven. Daarnaast is rond alle drinkwaterwinningen een waterwingebied begrensd. Binnen het waterwingebied mogen alleen activiteiten worden uitgevoerd die nodig zijn in het kader van de winning en bereiding van drinkwater voor de openbare drinkwatervoorziening.

De huidige grondwaterwinning voor de drinkwatervoorziening heeft een duurzaam karakter en de vergunde onttrekkingen kunnen zonder problemen worden voortgezet. Voor de eerstkomende decennia beschikken Oostelijk en Zuidelijk Flevoland over voldoende grondwater om in de drinkwaterbehoefte te kunnen voorzien, ook bij een eventuele maximale groeitaakstelling. Een belangrijk uitgangspunt daarbij is dat het waterverbruik per inwoner niet groeit. Gelet op de trend van het gebruik is dit een reëel uitgangspunt. Van de drinkwaterbedrijven wordt verwacht dat zij het verstandig gebruik van drinkwater door afnemers stimuleren en het eigen verbruik terugdringen. Noordelijk Flevoland kan van drinkwater blijven worden voorzien door aanvoer uit Overijssel. Het jaarlijkse drinkwaterverbruik in dit gebiedsdeel zal naar verwachting beperkt groeien. Vanuit Zuidelijk Flevoland wordt grondwater geleverd aan Gelderland en Utrecht. Hierdoor hoeft in onze buurprovincies minder grondwater opgepompt te worden, zodat verdroging in natuurgebieden in die omgeving wordt tegengegaan.

In de Omgevingsverordening voor de fysieke leefomgeving is een absoluut verbod opgenomen voor bodemverstoringen binnen de boringsvrije zone. Dit geldt bijvoorbeeld voor grondwateronttrekkingen uit en infiltraties in het diepe zoete grondwater in Zuidelijk Flevoland. Het doel is de bescherming van deze grondwatervoorraad. Vergunde bestaande onttrekkingen uit het diepe zoete grondwater mogen blijven bestaan tot uiterlijk 2025. Nieuwe grondwateronttrekkingen in Zuidelijk Flevoland blijven op basis van een vergunning- of meldingsplicht mogelijk, vooropgesteld dat zij niet putten uit het derde watervoerend pakket.

Betekenis voor het plan

In het Omgevingsprogramma en de Omgevingsverordening zijn voor het onderhavige plangebied met name regels opgenomen voor de realisatie van nieuwe functies zoals windmolens, bedrijventerreinen of agrarische bedrijven. Echter het onderhavige plan is alleen van invloed op de huidige functie, er worden geen nieuwe functies gerealiseerd. De voorgenomen ontwikkeling is daarmee in lijn met het Omgevingsprogramma Flevoland en de voorschriften uit de Omgevingsverordening Flevoland. De zuiveringsinstallatie is bedoeld voor openbare drinkwatervoorziening.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Dronten 2030

De raad van de gemeente Dronten heeft in september 2009 besloten te starten met het opstellen van deze nieuwe structuurvisie voor het grondgebied van de hele gemeente. Op 29 november 2012 is de structuurvisie vastgesteld door de raad van Dronten. De structuurvisie is een ruimtelijke ontwikkelingsvisie. Zij beschrijft de huidige en gewenste waarden en kwaliteiten en kijkt daarbij vooruit naar 2030. De structuurvisie heeft als doel om de verschillende belangen, bijvoorbeeld tussen landschap, kernen en gemeenschap zorgvuldig af te wegen en hieruit een integrale richting te bepalen voor de periode tot 2030. De structuurvisie is dus geen sectoraal, maar een integraal document.

De integrale ruimtelijke structuurvisie biedt een kader waarin ruimteclaims kunnen worden afgestemd en gecombineerd. De structuurvisie voor de gemeente Dronten is vooral gericht op behoud en verbetering van de bestaande ruimtelijke en sociale kwaliteiten en op het versterken van het landschap en de leefbaarheid. er wordt een beeld geschetst van zowel de samenleving als de ruimtelijke omgeving van de gemeente Dronten. in de visie wordt gestuurd op ruimtelijke structuren: waar gebeurt wat, op welke manier, op welk moment en waarom?

De structuurvisie is een document voor de langere termijn. Daarom kent zij een zekere mate van globaliteit en abstractie. De visie vormt de basis voor het toekomstig beleid; ter uitwerking van de structuurvisie zullen gebiedsvisies, masterplannen, uitwerkingsplannen en bestemmingsplannen worden opgesteld en concrete (plan)ontwikkelingen in gang worden gezet.

Betekenis voor het plan

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de structuurvisie Dronten 2030. Er worden geen gemeentelijke belangen geschaadt zoals gesteld in de structuurvisie.

3.3.2 Welstandsnota 2013

De gemeente Dronten heeft in 2013 besloten de Welstandsnota 2004 te actualiseren. Bouwmogelijkheden op grond van het bestemmingsplan kunnen niet door welstandscriteria beperkt worden. Wanneer het bestemmingsplan bijvoorbeeld een bouwhoogte van 6 meter toelaat, dan kan “de welstand” niet eisen, dat 5 meter de maximale hoogte dient te zijn. Het bestemmingsplan bepaalt wat er gebouwd mag worden (hoe hoog, hoe breed, welke oppervlakte enz). De welstand bepaalt hoe er gebouwd mag worden (vormgeving, kleur, materialisering, detaillering), maar altijd binnen het kader van het bestemmingsplan.

Betekenis voor het plan

Volgens de welstandsnota kan voor het deelgebied 'Randzone', waar het plangebied onder valt, volstaan worden met het in standhouden van de basiskwaliteit. Daarom geldt hier een minimaal welstandsregime. Binnen het plangebied bevindt zich al een zuiveringsinstallatie omringd door een bomenrij. Moderne filterinstallaties zijn iets hoger dan oudere installaties. Het gaat hier om een hoogteverschil van ongeveer vier meter ten opzichte van de huidige situatie. Omdat er al decennia een zuiveringsinstallatie op het terrein aanwezig is, en het terrein voor een groot gedeelte is afschermd door een bomenrij doet het onderhavige plan geen inbreuk op de basiskwaliteit van het gebied.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Archeologie

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. De Erfgoedwet vormt het kader voor de bescherming van het cultureel erfgoed. Voor onderdelen die de fysieke leefomgeving betreffen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen die geldt tot het moment van inwerkingtreding van de Omgevingswet (verwacht in juli 2023). Een belangrijk onderdeel van de Erfgoedwet is dat niets aan een monument mag worden veranderd zonder voorafgaande vergunning. Ook het opgraven van archeologische resten is aan regels gebonden.

Betekenis voor het plan

Momenteel ligt er op het plangebied de aanduiding 'Waarde - Archeologie 4'. In het voorliggende plan zal deze aanduiding in stand worden gehouden. Dit betekent dat bij uitvoering van graafwerkzaamheden een archeologisch onderzoek nodig kan zijn.

4.2 Bedrijven en milieuzonering

Op basis van milieuzonering wordt bepaald welke categorieën bedrijven en/of inrichtingen in het plangebied zijn toegestaan. Dit houdt in dat er voldoende ruimtelijke scheiding moet zijn tussen milieubelastende bedrijven/inrichtingen en woongebieden. Hoe zwaarder de toegestane milieucategorie, hoe groter de afstand. Bij het bepalen van deze afstand wordt gebruik gemaakt van de VNG - brochure 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009.

De indeling van de bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten is vastgelegd in de Staat van bedrijfsactiviteiten. Deze staat is gebaseerd op bovengenoemde VNG - brochure. In deze staat worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in een zestal categorieën met potentiële milieuemissies. Op grond van deze staat wordt een beleidsmatige selectie gemaakt van die bedrijfsactiviteiten die in het plangebied worden toegestaan. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI -codes) in deze staat gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elke ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven. Deze afstand moet in beginsel worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (veelal woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • het betreft 'gemiddelde' moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
  • de richtafstanden hebben betrekking op het omgevingstype 'rustige woonwijk';
  • de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten.

De grootste afstand van de milieucomponenten vormt de indicatie voor de aan te houden afstand van de bedrijfsactiviteit tot een milieugevoelig object. Elk bedrijf c.q. bedrijfsactiviteit wordt in een bepaalde milieucategorie ingedeeld. De milieucategorie is direct afgeleid van de grootste afstand.

  • categorie 1: grootste afstand 10 meter;
  • categorie 2: grootste afstand 30 meter;
  • categorie 3.1: grootste afstand 50 meter;
  • categorie 3.2: grootste afstand 100 meter;
  • categorie 4.1: grootste afstand 200 meter;
  • categorie 4.2: grootste afstand 300 meter;
  • categorie 5.1: grootste afstand 500 meter;
  • categorie 5.2: grootste afstand 700 meter;
  • categorie 5.3: grootste afstand 1.000 meter;
  • categorie 6: grootste afstand 1.500 meter.

Betekenis voor het plan

Met het planvoornemen worden geen bedrijven gerealiseerd die een effect op nabijgelegen gevoelige objecten hebben. Daarnaast zijn er geen andere bedrijven in de omgeving die een belemmering vormen voor de beoogde ontwikkeling.

4.3 Bodem

Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik van deze gronden dat met onderhavig bestemmingsplan mogelijk gemaakt wordt. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden, geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde gebruik. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt is (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Dit vloeit voort uit artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar zijn.

Betekenis voor het plan

Het voorliggende plan voorziet in de verhoging van de maximale bouwhoogte. Als gevolg van deze wijziging treden er geen negatieve milieuhygiënische effecten op. In september 2022 is een quickscan milieuhygiëne uitgevoerd. Uit deze quickscan blijkt dat ondanks de aanwezigheid van een waterwinnings- en distributiebedrijf mag worden aangenomen dat op het perceel geen verontreinigen aanwezig zijn. Er zijn in het verleden diverse bodemonderzoeken uitgevoerd die niet hebben geleid tot aanvullend bodemonderzoek of saneringsonderzoek. Echter dient de locatie wel als potentieel verdacht te worden beschouwd. Het advies is om bij uitvoering van werkzaamheden een verkennend bodemonderzoek uit te voeren. Het aspect bodem vormt hiermee geen belemmering voor het plan.

4.4 Ecologie

In ruimtelijke plannen moet worden aangetoond hoe de ontwikkelingen die hierin mogelijk worden gemaakt zich verhouden met de wet- en regelgeving op het gebied van gebieds- en soortenbescherming.

Sinds 1 januari 2017 is de bescherming van gebieden, soorten en houtopstanden geregeld in de Wet natuurbescherming. Op het gebied van gebiedsbescherming regelt de wet de bescherming van zes verschillende soorten natuurgebieden: het natuurnetwerk Nederland, bijzondere provinciale natuurgebieden, bijzondere provinciale landschappen, nationale parken, bijzondere nationale natuurgebieden en Natura 2000-gebieden. Bij activiteiten of ontwikkelingen die kunnen leiden tot negatieve effecten op instandhoudingsdoelen voor een van deze gebieden, moet een vergunning worden aangevraagd.

In december 2021 is een quickscan natuuronderzoek op de locatie uitgevoerd voor het in kaart brengen van mogelijke effecten op flora en fauna. Middels dit onderzoek is een indruk verkregen van de mogelijke waarden van het gebied voor flora en fauna. In november 2022 is aanvullend ecologisch onderzoek uitgevoerd, hierin is nader onderzoek uitgevoerd naar de functie van het gebied (Bijlage 2).

Vleermuizen

Tijdens het aanvullend onderzoek zijn vaste verblijfplaatsen aangetroffen van de gewone dwergvleermuis en de ruige dwergvleermuis.Verblijfplaatsen van vleermuizen zijn jaarrond beschermd waardoor het verwijderen of aantasten niet zonder ontheffing van de Wet Natuurbescherming is toegestaan. Bij mogelijke aantasting van een verblijfplaats is het eveneens noodzakelijk om gerichte maatregelen te treffen om vermindering in het aanbod aan verblijfplaatsen te voorkomen en de aanwezige populatie vleermuizen te behouden. Dit geldt zowel tijdens de werkzaamheden als in de nieuwe situatie. Hierdoor is het van belang de juiste mitigerende en compenserende maatregelen te treffen.

Door de voorgenomen sloop van de gebouwen zullen de vier verblijfplaatsen verdwijnen. Hierdoor is het aanvragen van een ontheffing van de Wet Natuurbescherming, gecombineerd met het treffen van compenserende en mitigerende maatregelen, noodzakelijk. Hiervoor dient een ecologisch werkprotocol te worden opgesteld.

Voor de voorgenomen sloop van de oude filtergebouwen en de voorgenomen sloop van de spoelwaterverwerking wordt een ontheffing Wnb aangevraagd in een van de twee filtergebouwen zijn geen verblijfplaatsen aangetroffen. Doordat de bouw van beide gebouwen echter overeenkomstig is, is het niet ondenkbaar dat de aangetroffen dieren kunnen wisselen tussen beide gebouwen. Hierdoor dient het slopen van de beide filtergebouwen als één handeling te worden beschouwd. Hierdoor zijn de maatregelen zoals deze zullen voortvloeien uit de te verlenen ontheffing op beide gebouwen van toepassing. Dit betreft met name de methode van slopen ten aanzien van mogelijk aanwezige vleermuizen.

Voor compenserende en mitigerende maatregelen moet worden gedacht aan het aanbrengen van tijdelijke en permanente nieuwe verblijfplaatsen in de directe omgeving of mogelijk in de nieuw te bouwen zuiveringsgebouwen en spoelwaterverwerking.

Voor de overige vleermuissoorten is het plangebied in meer of minder mate van belang. Gezien de ruime omgeving rondom het plangebied met bossen, water, paden en lanen, zal het gebied niet als essentieel zijn aan te merken. Daarbij kan worden opgemerkt dat de functies om te foerageren en als vlieggeleiding behouden zullen blijven. Hierdoor zijn geen nadere maatregelen noodzakelijk.

Wel is het van belang met het aanbrengen en gebruik van verlichting rekening te houden met vleermuizen en overige nachtactieve dieren. Dit geldt zowel voor het gebruik van bouwverlichting als het toepassen van verlichting in de nieuwe situatie.

Betekenis voor het plan

Samen geven de onderzoeken een goed en volledig beeld van de aanwezigheid van (strikt) beschermde soorten. Voor de voorgenomen sloop van de oude filtergebouwen en de spoelwaterverwerking moet een ontheffing worden aangevraagd in het kader van de Wnb omdat er paarlocaties zijn aangetroffen van vleermuizen. Daarnaast moeten er mitigerende en compenserende maatregelen worden getroffen. Door de manier van slopen en het aanbrengen van tijdelijke en permanente nieuwe verblijfplaatsen in de omgeving kunnen de aanwezige vleermuizen worden ontzien. Een vergunning in het kader van de Wnb wordt daarmee verleenbaar geacht. Gezien het feit dat de voorgenomen sloop pas plaats zal vinden na realisatie van de vervangende installatie is het aspect ecologie voor het vaststellen van dit plan geen belemmering.

4.5 Externe veiligheid

Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in de richtlijnen voor stationaire bronnen en transportassen. De richtlijnen voor de analyse van de externe veiligheidsrisico's voor aanpassing van transportroutes zijn vastgelegd in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. In de wet wordt verwezen naar het Besluit externe veiligheid transportroutes waarin norm- en richtwaarden weergegeven zijn voor twee verschillende typen risico's, het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico (PR) is de frequentie per jaar dat een persoon die permanent en onbeschermd zou verblijven in de directe omgeving van een transportroute overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen op die route. De omvang van het PR is geheel afhankelijk van de aard en omvang van het transport van gevaarlijke stoffen en de ongevalsfrequentie van het transportmiddel op de route. Voor een individu geeft het PR een kwantitatieve indicatie van het risico dat hij loopt wanneer hij zich onbeschermd in de omgeving van een inrichting of transportroute bevindt.

Groepsrisico

Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve frequentie per jaar per kilometer transportroute dat tien of meer personen in het invloedsgebied van een transportroute overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval op die transportroute waarbij een gevaarlijke stof vrijkomt. Het GR is een indicatie van de mogelijke maatschappelijke impact van een ongeval. Het is dus niet bedoeld als indicatie voor individueel gevaar op een bepaalde locatie. De omvang van het GR is afhankelijk van de aard en omvang van het transport van gevaarlijke stoffen, de ongevalsfrequentie van het transportmiddel op de route én de omvang en locatie van de bevolking naast en boven de route.

Voor het groepsrisico geldt geen grens- of richtwaarde, maar een oriëntatiewaarde. Deze oriëntatiewaarde wordt gevormd door de rechte lijn die in een fN-curve van het punt 10 doden, frequentie 10-4 per jaar per kilometer door het punt 100 doden, frequentie 10-6 per jaar per kilometer gaat.

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan (als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van het Bevt) dat betrekking heeft op gronden in de omgeving van een basisnetroute, vindt de berekening van het groepsrisico plaats door toepassing van de rekenmethodiek transportrisico's.

Verantwoording groepsrisico

  • Het groepsrisico dient verantwoord te worden indien het groepsrisico:
  • is gelegen tussen 0,1 en één maal de oriëntatiewaarde en tussen de autonome en toekomstige situatie met meer dan tien procent toeneemt, of
  • hoger is dan één maal de oriëntatie waarde én tussen de autonome en toekomstige situatie toeneemt.

In de GR verantwoording wordt ingegaan op de maatregelen die genomen (kunnen) worden om het risico te verlagen, de expliciete en transparante bestuurlijke afweging van de maatschappelijke aanvaardbaarheid van de restrisico's, de zelfredzaamheid van aanwezigen en de rampenbestrijding. In de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico zijn nadere handvatten gegeven voor de GR verantwoording. Als onderdeel van de GR verantwoording moet verplicht gebruik gemaakt worden van de adviesbevoegdheid van de veiligheidsregio.

Betekenis voor het plan

Er worden geen nieuwe functies gerealiseerd binnen het plangebied. Daarnaast bevinden zich in de buurt van het plangebied geen gevoelige objecten. Het aspect externe veiligheid vormt dus geen belemmering voor het plan.

4.6 Geluid

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient bij ruimtelijke ontwikkelingen te worden onderzocht in hoeverre na realisatie van een plan sprake is van een aanvaardbare geluidsituatie. In de Wet geluidhinder (Wgh) zijn regels en grenswaarden opgenomen. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het verlenen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt.

Betekenis voor het plan

Er wordt binnen het planvoornemen geen geluidgevoelig object of een nieuwe geluidsbron mogelijk gemaakt. Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het plan.

4.7 Landschappelijke inpassing

Om een zorgvuldige landschappelijke inpassing te realiseren heeft de initiatiefnemer een schetsontwerp laten opstellen (Bijlage 3). Het nieuwe volume is relatief hoog, een robuuste landschappelijke inpassing zorgt er voor dat landschap en bouwwerken weer in balans met elkaar komen. Het gebouw wordt omringd door een complex stelsel aan leidingen, inspectie- en winputten. Het aanplanten van bos is door de aanwezigheid van leidingen, onderhoudspaden en winputten niet overal mogelijk. Het uitgangspunt voor het inpassingsplan is de groene en natuurlijke inrichting van het terrein te versterken, en door middel van nieuwe aanplant het terrein robuuster en gevarieerder in te richten waar dat mogelijk is zonder risico’s voor de bedrijfsvoering. Het schetsontwerp is een vertrekpunt waar in de volgende ontwerpfases verder aan zal worden gewerkt.

Het uitgangspunt is de randen van het bestaande bos te verlengen. Door winputten, onderhoudspaden en ondergrondse leidingen is dat niet overal mogelijk. Het idee is een brede strook van struiken en boomgroepen aan te planten aan de ‘achterzijde’ van de kavel, waardoor er een robuust groen ‘decor’ ontstaat achter de nieuwbouw, het besloten boskarakter wordt versterkt en de samenhang met het bestaande bosgebied wordt vergroot. Qua soorten wordt aangesloten bij de door de provincie genoemde doelen uit het rivier- en beekbegeleidend bos, uit het natuurbeheerplan.

Betekenis voor het plan

Het onderhavige plan voorziet in een zorgvuldige landschappelijke inpassing. Hierdoor wordt de landschappelijke kwaliteit van het plangebied verhoogd. Het aspect landschappelijke inpassing vormt hiermee geen belemmering voor het plan.

4.8 Luchtkwaliteit

Afhankelijk van de concentraties luchtverontreinigende stoffen waaraan een persoon blootgesteld wordt, kunnen er acute en chronische gezondheidseffecten optreden. Acute gezondheidsproblemen, zoals keel- en neusirritatie en astmatische klachten, treden met name op bij sterk verhoogde concentraties van luchtverontreiniging. Chronische effecten treden op na langere tijd van blootstelling aan te hoge concentraties luchtverontreinigende stoffen. Om de gezondheidseffecten zoveel mogelijk te beperken zijn er in de Wet milieubeheer voor een aantal luchtverontreinigende stoffen normen gesteld. Op 15 november 2007 is de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden (Deze wet implementeert de EU-kaderrichtlijn luchtkwaliteit en de daarbij behorende 1e en 2e EU-dochterrichtlijn in de Nederlandse wetgeving). Bijlage 2 bij de Wet milieubeheer, behorende bij Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer, geeft grenswaarden voor de luchtverontreinigende stoffen stikstofdioxide (NO2), zwevende deeltjes (PM2,5 en PM10 of “fijn stof”), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb), benzeen (C6H6) en koolmonoxide (CO).

De luchtverontreiniging is in het algemeen het hoogste in de buurt van een bron (boerderij, bedrijf, verkeer) en neemt af naarmate men verder van de bron komt. Verder van de bron neemt de invloed af en bepaalt de achtergrondconcentratie in grote(re) mate de luchtkwaliteit. Op plaatsen nabij bronnen, bijvoorbeeld op of direct (binnen 25 meter) langs de weg, is de grootste kans op blootstelling aan te hoge concentraties luchtverontreiniging. Locaties nabij de bronnen zijn dus maatgevend voor de toetsing van de luchtkwaliteit.

Betekenis voor het plan

De zuiveringsinstallatie heeft geen verkeersaantrekkende werking, daarnaast is de installatie zelf ook geen bron van luchtverontreiniging.

4.9 m.e.r.-beoordeling

In de Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat op basis van selectiecriteria vastgesteld dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zal hebben of niet. Onderdeel D van de bijlage bevat activiteiten, plannen en besluiten waarvoor het maken van een m.e.r.-beoordeling verplicht is. Voor elke activiteit die genoemd wordt in kolom 1 van onderdeel D van het Besluit m.e.r. moet beoordeeld worden of er sprake is van (mogelijke) nadelige milieugevolgen. Voor activiteiten die onder de drempelwaarde zoals genoemd in kolom 2 van onderdeel D vallen, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze motivering dient qua inhoud aan te sluiten bij de m.e.r.-beoordeling, maar heeft geen vormvereisten.

Betekenis voor het plan

Voorliggend initiatief komt niet voor in onderdeel D van het Besluit m.e.r. Een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling is niet vereist.

4.10 Stikstof

Met de Wet natuurbescherming worden soorten en habitattypen van Natura 2000-gebieden waarvoor instandhoudingsdoelen zijn geformuleerd, beschermd. Het uiteindelijke doel is het bereiken van een landelijk gunstige staat van instandhouding voor alle door de richtlijnen beschermde soorten en habitats. Hieruit volgt dat een project of plan niet mag leiden tot negatieve effecten voor het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen. In veel Natura 2000-gebieden is door een overbelasting van stikstof een probleem met de realisatie van de instandhoudingsdoelstellingen. Nieuwe ontwikkelingen die een toename van de stikstofdepositie tot gevolg hebben, kunnen hierdoor significant negatieve effecten hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen.

Indien uit de berekeningen met AERIUS blijkt dat er geen sprake is van een toename van de stikstofdepositie (kleiner dan of gelijk aan 0,00 mol N/ha/jaar)op overbelaste habitats, dan kunnen significante effecten ten gevolge van stikstofdepositie op voorhand worden uitgesloten. Voor het onderdeel stikstofdepositie is er dan geen vergunningsplicht op grond van de Wetnatuurbescherming.

  • Indien uit de berekening blijkt dat er sprake is van een toename van de stikstofdepositie (groter dan 0,00 mol N/ha/jaar) op overbelaste habitats, maar wordt voldaan aan één van onderstaande voorwaarden, dan is er ook geen vergunningsplicht op grond van de Wet natuurbescherming:
  • verslechtering van stikstofgevoelige habitattypen of habitats van soorten kan, ondanks een toename van de depositie, volledig uitgesloten worden in een ecologische beoordeling (voortoets);

na intern salderen is de toename van de stikstofdepositie niet groter dan 0,00 mol N/ha/jaar.

Indien uit de berekening blijkt dat er sprake is van een toename aan stikstofdepositie (groter dan 0,00 mol N/ha/jaar) en niet aan één van bovenstaande voorwaarden wordt voldaan, is er sprake van een vergunningsplicht op grond van de Wet natuurbescherming. Een vergunning kan worden verleend als uit een passende beoordeling eventueel inclusief extern salderen en eventueel het succesvol doorlopen van de ADC-toets blijkt dat er geen risico’s zijn voor het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen van de betreffende Natura 2000-gebieden.

Betekenis voor het plan

In het kader van het onderhavige plan is een stikstofonderzoek uitgevoerd (Bijlage 4). Aangezien het precieze ontwerp nog niet vast staat is er gerekend met realistische randvoorwaarden. Vitens streeft naar de inzet van emissiearm en emissieloos materieel waar nodig om zodoende realisatie te verzekeren.

Transport   Stationair draaien   Mobiele werktuigen  
Auto/busje 4.000 bewegingen/jaar   5 minuten/vracht   Dieselmaterieel Stage IV/V
56.000 l diesel/jaar, 7% AdBlue  
Vrachtwagen 2.000 bewegingen/jaar   5 minuten/vracht   Dieselmaterieel Stage IV/V
56.000 l diesel/jaar, 7% AdBlue  

Figuur 4.1: Maximale inzet materieel in de bouwfase.

Op basis van de uitgevoerde berekeningen blijkt dat er na volledige ingebruikname geen toenamen plaatsvinden van groter dan 0,00 mol N/ha/jaar. Voor de bouwfase zijn er ook geen toenamen van de stikstofdepositie groter dan 0,00 mol N/ha/jaar als aan de randvoorwaarden wordt voldaan zoals beschreven in de bovenstaande tabel. Hiermee kunnen significante effecten ten gevolge van de planontwikkeling worden uitgesloten. Stikstof vormt daarmee geen belemmering voor het onderhavige plan.

4.11 Waterparagraaf

De watertoets is een procesinstrument dat is verankerd in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) 2011. De bedoeling van het instrument is om wateraspecten van meet af aan mee te nemen bij ruimtelijke plannen en besluiten. Het gaat hierbij om zes thema's: waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkeringen, wegen, afvalwaterketen en beheer & onderhoud van nieuw en bestaand oppervlaktewater.

Algemeen

Op grond van paragraaf 3.1 in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten ruimtelijke plannen worden afgestemd met de waterschappen. Hiervoor moet bij Waterschap Zuiderzeeland het proces van de digitale watertoets worden doorlopen. De watertoets is het proces van informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. In de watertoets worden de waterhuishoudkundige consequenties van het ruimtelijk plan beoordeeld en geconcretiseerd in termen van ‘vasthouden, bergen en afvoeren’ en ‘voorkomen, scheiden en zuiveren’. De resultaten van de watertoets (Bijlage 5) zijn opgenomen in deze waterparagraaf.

Betekenis voor het plan

Het plangebied ligt deels in de beschermingszones van de waterkering aan de zuidzijde. Hierdoor zijn er restricties aan de mogelijkheden binnen het plangebied. Het huidige ontwerp voldoet aan de eisen voor de beschermingszones. Wel zijn werkzaamheden binnen de beschermingszones alleen toegestaan met een keur-ontheffing van het waterschap.

Rondom de watergangen dient een beschermingszone van 5+5=10 meter te worden vrijgehouden. In deze beschermingszone vinden er geen werkzaamheden plaats. Het huidige ontwerp voldoet daarmee aan de eisen voor de beschermingszones rondom de watergangen.

Hemelwaterberging is vereist wanneer de verharding met meer dan 2.500 m2 toeneemt, dit plan heet een afname van 750 m2. Dit betekent dat er geen hemelwaterberging vereist is. Daarnaast dient van de nieuwe bebouwing en verharding het hemelwater gescheiden te worden opgevangen. En, indien toch geloosd in het vuilwaterriool, dient dit gescheiden te worden aangeboden op de kavelgrens. Verder neemt de vuilwaterafvoer niet toe.

Bij de inrichting van het plangebied dient rekening te worden gehouden met de te gebruiken materialen in de te realiseren gebouwen of bouwwerken en verhardingen. Er dient gebruik te worden gemaakt van duurzame bouwmaterialen om schoon regenwater in het gebied te conserveren. Dit houdt in dat er geen uitlogende materialen worden toegepast.

4.12 Verkeer

Het toekomstig gebruik blijft ten opzichte van de huidige planologische situatie ongeveer gelijk. Ook het aantal verkeersbeweging van en naar de percelen zal vergelijkbaar zijn met de huidige situatie. Van een verkeersaantrekkende werking is geen sprake.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Inleiding

Het bestemmingsplan vindt zijn grondslag in de Wet ruimtelijke ordening. In artikel 3.1 van deze wet is bepaald dat de gemeenteraad het bestemmingsplan vaststelt. De uitvoering is een taak van burgemeester en wethouders.

Ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening bestaat een bestemmingsplan uit (plan)regels en de verbeelding. Deze twee onderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden beschouwd.

Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden en motivatie uiteen worden gezet.

Het bestemmingsplan is een gemeentelijk instrument waarin regels zijn opgenomen voor het gebruik (in de ruime zin van het woord) van gronden en bouwwerken. Zowel de burger als de overheid moet zich houden aan het bestemmingsplan. Door middel van een bestemmingsplan kan een gemeente haar doelstellingen op ruimtelijk ordeningsgebied handen en voeten geven. Dit geschiedt door het leggen van bestemmingen en daarbij aan te geven wat wel en niet is toegestaan.

5.2 Verbeelding

Op de verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd, dat het direct mogelijk is om met het bijbehorende renvooi (verklaring van de bestemmingen) te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie bevat.

5.3 Regels

De regels regelen de gebruiksmogelijkheden van de gronden. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het bestemmingsplan en bij de uitleg van de verbeelding en regels.

De regels zijn gebaseerd op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012).

De regels zijn onderverdeeld in 4 hoofdstukken, te weten:

Hoofdstuk 1: Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat regels die gelden voor het gehele plangebied en bestaat uit de begrippen (artikel 1) en de wijze van meten (artikel 2).

Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die voorkomen in het plangebied. Voor ieder gebied op de verbeelding is de bestemming aangegeven, het betreft hier de volgende bestemmingen:

Bedrijf

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor een drinkwaterproductiebedrijf en bijgebouwen. Deze bestemming verschilt enigszins met het vigerende bestemmingsplan in de zin dat de maximale bouwhoogte is aangepast 20 meter naar 15 meter en dat de maximale goothoogte is verwijderd.

Waarde - Archeologie 4

De met dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn bestemd voor het behoud en de bescherming van mogelijk te verwachten archeologische waarden van de gronden.

Hoofdstuk 3: Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels bestaan uit de Anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels en overige regels.

Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 staan de overgangs- en slotregels. Hierin wordt de officiële benaming van dit bestemmingsplan weergegeven.

 

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

In dit hoofdstuk wordt de (economische) uitvoerbaarheid beschreven. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werk door de gemeente moet de economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond. Zowel de formele procedure als het proces dat is doorlopen met de omgeving en andere betrokkenen wordt omschreven onder maatschappelijke uitvoerbaarheid.

6.1 Economische uitvoerbaarheid

In deze paragraaf wordt ingegaan op de financiële uitvoerbaarheid van het initiatief tot de realisatie van een drinkwaterproductiebedrijf, zoals juridisch-planologisch mogelijk gemaakt in dit bestemmingsplan.

Volgens artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening dient de gemeenteraad een grondexploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Volgens het tweede lid van dit artikel kan de gemeenteraad besluiten af te wijken van het vaststellen van exploitatieplan indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins is verzekerd.

Bij onderhavig bestemmingsplan is dit laatste van toepassing en is een exploitatieplan daarom niet nodig. De kosten van de grondexploitatie zijn verzekerd door middel van gesloten overeenkomsten met de initiatiefnemer.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Vooroverleg

Het ontwerpbestemmingsplan 'Bestemmingsplan Biddinghuizen - Spijkweg 51' heeft zes weken ter inzage gelegen. Tijdens de inspraaktermijn is er de gelegenheid om zienswijzen kenbaar te maken. Het ontwerpbestemmingsplan is tevens voorgelegd aan betrokken adviesinstanties en -organen toegezonden in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro).

6.2.2 Inspraak

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en deze is in Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de geldende gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee is in artikel 150 van de Gemeentewet onder meer bepaald dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken. Inspraak zal enkel plaatsvinden voor het ontwerpbestemmingsplan en wel volgens de in de Inspraakverordening opgenomen procedure.

6.2.3 Vaststelling

Binnen 12 weken na ter inzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan stelt de gemeenteraad van Dronten het bestemmingsplan vast. De vaststelling van het bestemmingsplan dient in principe binnen 2 weken na de vaststelling bekend te worden gemaakt. Hierop zijn twee uitzonderingen. In de hieronder aangegeven gevallen mag het besluit tot vaststelling pas bekend gemaakt worden nadat 6 weken zijn verstreken:

  • 1. Gedeputeerde Staten of de Inspecteur van I&W hebben een zienswijze ingediend en deze zienswijze is niet of niet volledig door de gemeenteraad meegenomen in het vastgestelde bestemmingsplan;
  • 2. De gemeenteraad heeft bij de vaststelling van het bestemmingsplan ten opzichte van het ontwerp van het bestemmingsplan - met uitzondering van het overnemen van de zienswijze van Gedeputeerde Staten of de Inspecteur van I&W - wijzigingen aangebracht.
6.2.4 Beroep

Na vaststelling van het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Biddinghuizen - Spijkweg 51' kan binnen 6 weken na bekendmaking beroep worden ingediend bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.