direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Reparatie veehouderijen (D4100)
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0303.D4100-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

Bij de vaststelling van het bestemmingsplan 'Buitengebied (D4000)' in 2015 zijn de bedrijfskavels (erven) met veehouderij (inclusief paardenhouderij), al dan niet in combinatie met een andere agrarische activiteit, zoals akkerbouw, buiten het plan gelaten, vanwege de risico's met betrekking tot stikstof. Voor deze erven bleef het oudere bestemmingsplan 'Buitengebied (9010)' van toepassing.

Het voorliggende bestemmingsplan 'Reparatie veehouderijen (D4100)' voorziet alsnog in een actuele planologisch regeling voor van de erven met veehouderijen en daarmee in het invullen van de gaten in het bestemmingsplan 'Buitengebied (D4000)'. Dit in lijn met de uitgangspunten van het betemmingsplan 'Buitengebied (D4000)'.

Oorspronkelijk was het de bedoeling om in dit bestemmingsplan ook een regeling op te nemen voor het vergroten van het erf, in aansluiting op het bestaande plan. Aan alle agrariërs is toegezegd om te streven naar kortere en goedkopere procedures voor erfvergrotingen.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan is geconstateerd dat het opnemen van regeling voor uitbreiding van de veehouderijen leidt tot een enorme onderzoekslast. Met name de eisen van de Wet natuurbescherming en de jurisprudentie daarover maken dat er bij regelingen voor uitbreiding van veehouderijactiviteiten uitgebreid onderzoek moet worden gedaan in de vorm van een Passende beoordeling en Milieueffectrapport. En waarbij de uitkomst naar verwachting is dat er slechts beperkte uitbreidingsmogelijkheden haalbaar zijn vanwege de (cumulatieve) effecten van dergelijke uitbreidingen op de stikstofdepositie in omliggende Natura 2000-gebieden, zoals de Veluwe.

Daarom is besloten om het bestemmingsplan in te richten op de bestaande situatie c.q. de bestaande stikstofeffecten op die natuurgebieden. Het bestemmingsplan biedt daardoor enige ruimte voor uitbreiding van veehouderij activiteiten via interne saldering. Daarnaast biedt het bestemmingsplan mogelijkheden voor uitbreiding van andere agrarische activiteiten dan veehouderij, zoals akker bouwactiviteiten, opslagloodsen e.d.

De uitbreidingen van de veehouderijactiviteiten anders dan interne saldering worden dan mogelijk gemaakt door middel van een beleidsregel. Daarin zijn de voorwaarden vastgelegd om mee te kunnen werken aan uitbreidingen tot maximaal 2,5 ha. In de beleidsregel is de verbinding gelegd met het voorliggende bestemmingsplan, doordat uitbreiding dan alleen is toegestaan in het aangegeven zoekgebied ('specifieke vorm van agrarisch - zoekgebied'). De ontwerp-beleidsregel is tegelijkertijd met het ontwerp-bestemmingsplan ter inzage gelegd. De definitieve beleidsregel is opgenomen in Bijlage 1.

De gemeenteraad stelt deze beleidsregel vast. De gemeenteraad wordt gevraagd om het College van B&W de vrijheid te geven om deze beleidsregel toe passen bij omgevingsvergunningen (uitgebreide procedure) zonder tussenkomst van de gemeenteraad. Hiermee kan B&W maatwerk per geval verlenen.

Na de inwerkingtreding van de Omgevingswet (naar verwachting 1 januari 2023) kan dat ook toegepast worden met een buitenplanse omgevingsvergunning (Bopa).

Overigens kan een dergelijke aanvraag ook geregeld worden met een bestemmingsplanprocedure (of vergelijkbaar instrument onder de Omgevingswet). Het voordeel is dat de aanduiding 'bedrijfskavel' wordt vergroot en nog flexibiliteit in daadwerkelijk locatie van het te bouwen gebouw zit. Bij een uitgebreide omgevingsvergunningaanvraag moet de locatie al duidelijk en de plannen zo goed als uitgewerkt. Nadeel van een bestemmingsplanprocedure is langere procedure, meer leges en nog een aparte aanvraag omgevingsvergunning moet worden gedaan. De uiteindelijke keuze hiervoor ligt bij de initiatiefnemer.

Plangebied
Dit betreft de gebieden van 2,5 ha van de 158 erven die buiten het bestemmingsplan 'Buitengebied (D4000)' zijn gelaten. Deze liggen verspreid in het buitengebied.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

Bestaande situatie stikstof regelen
In het voorliggende bestemmingsplan is de bestaande situatie per erf geregeld. In relatie tot de stikstofproblematiek moet daarbij volgens de jurisprudentie worden uitgegaan van de feitelijk, legaal aanwezige situatie ten tijde van de vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan.

Het is volgens jurisprudentie zonder meer toegestaan om zonder nader onderzoek een situatie te bestemmen die overeenkomt met een onherroepelijke Wnb-vergunning. Belangrijke voorwaarde daarvoor is, dat die Wnb vergunning moet zijn gebaseerd op een passende beoordeling. In het bestemmingsplan wordt de jurisprudentie toegepast in de planregels in de vorm van een regeling voor het gebruik. Voor de veehouderij erven is in de gebruiksregels (zie artikel 3.5.2 Strijdig gebruik stikstofdepositie) de volgende regeling opgenomen:

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het beweiden en bemesten en het gebruik van gebouwen en overkappingen ten behoeve van het houden van vee waarbij sprake is van een toename van stikstofdepositie vanaf het betreffende agrarische bedrijf ten opzichte van de bestaande stikstofdepositie van het betreffende agrarische bedrijf.

In de begrippenlijst is het begrip 'bestaande stikstofdepositie' als volgt gedefinieerd:

De stikstofdepositie ten gevolge van het beweiden en bemesten en het gebruik van gebouwen en overkappingen ten behoeve van het houden van vee in de omvang zoals op het tijdstip van vaststelling van dit bestemmingsplan is toegestaan overeenkomstig:

  • a. een onherroepelijke vergunning als bedoeld in artikel 19d Natuurbeschermingswet 1998 respectievelijk artikel 2.7, tweede lid van de Wet natuurbescherming en waarvoor een passende beoordeling is gemaakt, zoals opgenomen in bijlage 1; dan wel
  • b. indien geen sprake is van een onherroepelijke vergunning als onder a bedoeld, is toegestaan de bestaande stikstofdepositie ten gevolge van het gebruik van gebouwen en overkappingen ten behoeve van het houden van vee in de omvang zoals feitelijk aanwezig en planologisch legaal in de periode van 1 jaar voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan.

In de regeling onder a worden nu alleen de vergunningen op grond van de Wet natuurbescherming genoemd, die niet gebaseerd zijn op de Passende beoodeling van het PAS.

Zowel de vergunningen, die wel gebaseerd zijn op het PAS, als de PAS-meldingen zijn vooralsnog niet meer geldig, vanwege de uitspraak van de Raad van State over het PAS. De minister heeft echter aangegeven dat ze alles in het werk stelt om deze PAS-meldingen te legaliseren. De provincies zoeken hiervoor nog naar een oplossing i.c. naar stikstofruimte.

Ook de bedrijven die geen toestemming nodig hadden, omdat ze onder de drempelwaarde van 0,05 mol/ha/jaar bleven, hebben nu geen rechtsgeldige toestemming meer. Ook daarvoor wordt door de provincie gekeken naar een oplossing.

In Bijlage 1 bij de planregels (Overzicht veehouderijen met een toestemming Wet natuurbescherming) zijn

de vergunningen opgenomen, die rechtsgeldig zijn. Met een '*' zijn de bedrijven opgenomen, waarbij de vergunning is gebaseerd op de Passende beoordeling van het PAS.

Daarnaast zijn in die bijlage de PAS-meldingen al wel benoemd, zodat deze na legalisatie eenvoudig toegevoegd kunnen worden.

De gegevens onder b worden gebaseerd op:

  • omgevingsvergunningen (onderdeel milieu) en meldingen op grond van het Activiteitenbesluit;
  • recente milieucontroles van de omgevingsdienst;
  • de fiscale jaarrekening van de ondernemer;
  • de meest recente gegevens die de ondernemer heeft ingediend bij het CBS voor de landbouwtelling.

Met name de eerste twee onderdelen zijn bij de voorbereiding van het bestemmingsplan op een rij gezet en door middel van een mailing voorgelegd aan de ondernemers ter controle. Op basis daarvan is dat overzicht nog weer geactualiseerd, zodat hiervoor actuele informatie beschikbaar is.

Veehouderijen
In het voorliggende bestemmingsplan is geen onderscheid gemaakt tussen grondgebonden veehouderijen en intensieve veehouderijen. De ontwikkelingsmogelijkheden van de veehouderijen worden al sterk beperkt door het vastleggen van de bestaande ammoniakdepositie. Alleen door middel van interne saldering is enige ontwikkeling mogelijk.

Daarnaast is geconstateerd dat er een grote diversiteit is aan veehouderijbedrijven met vaak elk een eigen bedrijfsconcept. Daarin onderscheid maken is erg complex en definities doen bijna altijd geen recht aan die grote diversiteit. Daarom is er voor gekozen om geen onderscheid in de planregels aan te brengen.

Daarnaast is elk erf vastgelegd via de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel' (bouwvlak), vergelijkbaar met de andere agrarische bedrijven in het bestemmingsplan "Buitengebied (D4000)'. De ruimtelijke mogelijkheden zijn per veehouderij dus begrensd. Ook dit maakt het maken van onderscheid in veehouderijen overbodig.

Slechts onder voorwaarden kan in de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - zoekgebied' worden gebouwd. Dit zoekgebied is tevens opgenomen zodat deze gebieden ook gekoppeld kunnen worden aan de beleidsregel voor verdere uitbreiding. Door middel van de aanwijzing in dit bestemmingsplan wordt het in planologisch opzicht aanvaardbaar geacht om de bedrijfskavels in die gebieden uit te breiden (onder nadere voorwaarden, zoals landschappelijke inpassing).

De oppervlakte van de bedrijfskavel en zoekgebied per erf bedragen maximaal 2,5 ha.

Akkerbouwbedrijven
Tussen de 158 bedrijfslocaties bleken ook een aantal locaties te zitten waar wel agrarische bedrijfsactiviteiten plaatsvinden maar geen veehouderij. Deze zijn aangeduid met 'akkerbouw'. Omschakeling naar veehouderij op deze erven maakt dit bestemmingsplan niet mogelijk en zou overigens ook niet zonder meer mogelijk zijn vanwege de benodigde toestemming op grond van de Wet natuurbescherming.

Bijzondere situaties
Op meerdere erven is er sprake van een gebruiksgerichte of productiegerichte paardenhouderij of een combinatie daarvan. Dat kan zijn als hoofdtak of als neventak. Productiegerichte paardenhouderijen vallen onder de definitie van een agrarisch bedrijf c.q. veehouderij. Gebruiksgerichte paardenhouderijen niet, omdat er geen sprake is van agrarische productie.

Dit is opgelost door aan dergelijke bedrijven de aanduiding 'paardenhouderij' toe te kennen waardoor zowel gebruiksgerichte als productiegerichte onderdelen zijn toegestaan.

Op een aantal erven is de bedrijfswoning afgesplitst van de agrarische activiteiten in de bedrijfsgebouwen daarachter. In het bestemmingsplan is dit wel als één bedrijfskavel vastgelegd. Een afgesplitste woning is dan wel aangeduid als plattelandswoning 'specifieke vorm van wonen - voormalige agrarische bedrijfswoning' (plattelandswoning). Gekozen is voor deze aanduiding en niet een woonbestemming, zodat bij de bedrijfsactiviteiten geen hinder wordt ondervonden van de woonfunctie.

Aan erven waar geen sprake meer is van agrarische activiteiten is de woonbestemming toegekend. Daarbij is afgewogen dat de omliggende bedrijven daardoor niet worden benadeeld.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. De nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vervangt verschillende bestaande nota's zoals de Nota Ruimte, de agenda Landschap en de agenda Vitaal Platteland. Het Rijk laat de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies en kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk voor de resultaten. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Dit bestemmingsplan raakt geen rijksbelangen zoals deze genoemd zijn in het Barro. Radarhinder is daarin wel een aandachtspunt:

Radarhinder
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is onder andere een regeling opgenomen om onaanvaardbare verstoring van de werking van radarposten voor Defensie-inrichtingen te voorkomen. In de op het Barro gebaseerde Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) zijn rondom het radarstation AOCS Nieuw Millingen en het radarstation Soesterberg toetsingsgebieden aangewezen met een straal van 75 km waarbinnen de mogelijke radarverstoring door hoge bouwwerken, zoals windturbines, kan plaatsvinden. Dit bestemmingsplan maakt geen bouwwerken van een dergelijke hoogte mogelijk, waardoor dit onderdeel geen consequenties heeft voor het bestemmingsplan.

ladder voor duurzame verstedelijking
In de SVIR is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Als een bestemmingsplan verstedelijking mogelijk maakt, dan moet eerst beoordeeld worden of hiervoor een regionale behoefte is en vervolgens of deze behoefte opgevangen kan worden in het bestaande stedelijk gebied. Als dat niet het geval is, dan moet een locatie worden gekozen die passend multimodaal kan worden ontsloten.

Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe verstedelijking mogelijk. Een agrarisch bedrijf is namelijk geen stedelijke functie, maar juist een aan het landelijk gebied gebonden functie.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Flevoland - FlevolandStraks
De Omgevingsvisie FlevolandStraks (vastgesteld op 8 september 2017) geeft de visie van de provincie Flevoland op de toekomst van dit gebied. De visie gaat over de periode tot 2030 en verder. Het geeft aan welke kansen en opgaven er voor Flevoland liggen en welke ambities we hebben voor de toekomst. Het bijzondere verleden van de jongste provincie van Nederland vormt de basis van de visie.

In de visie staan de belangrijkste onderwerpen en ambities voor de toekomst van Flevoland. In de Omgevingsvisie wordt onderscheid gemaakt in kernopgaven en strategische opgaven. Deze opgaven hebben een tijdshorizon van circa tien tot vijftien jaar.

De drie kernopgaven zijn: het Verhaal van Flevoland (fysieke omgeving), krachtige Samenleving (sociaal-economische omgeving) en ruimte voor Initiatief (bestuurlijke omgeving). De strategische opgaven zijn: duurzame energie, regionale kracht, circulaire economie, landbouw: meerdere smaken.

Voor de ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maken zijn de opgaven: het verhaal van Flevoland, ruimte voor initiatief, duurzame energie, circulaire economie en landbouw: meerdere smaken de opgaven waaraan bijdragen wordt. Hierna worden de relevante opgaven benoemd en beschreven.

Kernopgave: Het verhaal van Flevoland.
In deze opgave wil de provincie laten zien waar ze vandaan komen. In 2030 en verder wil Flevoland de kroon op de eeuwenlange Hollandse inpolderingstraditie zijn. Dan staat Flevoland wereldwijd bekend als een 20e-eeuws wederopbouwlandschap met herinneringen uit een verder verleden.

De provincie wil dit bereiken door mensen het lef te laten hebben om de kansen voor nieuwe ontwikkelingen te pakken; zoals transformatie in de landbouw en duurzame energie.

Kernopgave: Ruimte voor Initiatief
De provincie wil er zijn voor zijn inwoners en wil de krachten vanuit de samenleving dan ook benutten. Hiervoor bieden ze ruimte voor ondernemers en mensen die hun droom willen realiseren. Iedereen die wil bijdragen aan een duurzame toekomst van Flevoland is van harte uitgenodigd.

Strategische opgave: Duurzame Energie
Nationaal en internationaal zijn afspraken gemaakt voor een CO2-arme energievoorziening en dat betekent dat we ons energiegebruik moeten veranderen. Het opwekken van duurzame energie is een deel van de geschiedenis van Flevoland geweest. De provincie wil dan ook een provincie worden die draait op duurzame energie en wil dan ook ruimte scheppen voor het opwekken van duurzame energie. Dit gaat zowel om kleinschalige als grootschalige opwekking.

Strategische opgave: Circulaire Economie
Voor Flevoland ligt in de omschakeling naar een circulaire economie een kans. In een circulaire economie worden materialen eindeloos hergebruikt en zijn producten zoveel mogelijk gemaakt van hernieuwbaar materiaal. In 2030 en verder staat Flevoland bekend als de grondstoffenleverancier voor de circulaire economie. (Rest)stromen uit de landbouw, bedrijven en huishoudens worden geschikt gemaakt voor duurzaam (her)gebruik. Groene grondstoffen en gebruikte materialen worden zodanig bewerkt dat ze snel en gemakkelijk hun weg vinden naar bestaande en nieuwe afzetmarkten, in Flevoland, in Nederland en wereldwijd.

Strategische opgave: Landbouw: Meerdere Smaken
Flevoland is van oorsprong een landbouwprovincie. Ontwikkelingen in deze sector vragen een groot aanpassingsvermogen. In 2030 en verder staat Flevoland bekend om haar meerdere smaken in de agrosector, die door haar aanpassingsvermogen vernieuwingen en innovaties voortvarend en snel in praktijk brengt.

De ontstaansgeschiedenis van de polder zie je terug in de kwaliteiten. Flevoland is sterk in techniek, technologie en primaire productie, zoals pootaardappelen en biologische landbouw. Vanuit de lucht lijkt onze landbouw op elkaar, maar op het erf heeft elk bedrijf zijn eigen specialisatie, schaal en bedrijfsmodel. Er is veel variatie en deze neemt toe, van verwerking, energie, technologie tot stadslandbouw.

Beleidsregel kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied 2008
De provinciale beleidsregel 'Kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied 2008' is van toepassing op perceelsgebonden ontwikkelingen in het agrarisch gebied. Het landelijk gebied van Flevoland heeft voor een groot deel een agrarische functie. Ontwikkelingen in de landbouwsector maken het wenselijk meer ruimte te bieden aan kleinschalige niet-agrarische of agrarisch aanverwante functies en vergroting van (voormalige) agrarische bouwpercelen, voor zover deze de bestaande activiteiten en functies niet hinderen, niet leiden tot verstedelijking van het landelijk gebied en landschappelijk, milieutechnisch en verkeerskundig goed worden ingepast. Daarbij dienen de ontwikkelingsmogelijkheden van de landbouw behouden te blijven of verder versterkt te worden.

Mestvergistingsinstallatie
Niet-agrarische en/of agrarisch aanverwante activiteiten op (voormalige) agrarische bouwpercelen zijn mogelijk, mits deze activiteiten in opzet en ontwikkelingsperspectief kleinschalig van karakter zijn en blijven. De regelgeving en technische mogelijkheden zijn mede bepalend voor de benodigde ruimte, maar in totaal zou voor de be- en verwerking van biomassa, waaronder mest, 1.000 m2 aan bebouwing toereikend moeten zijn. Hierbij is ervan uitgegaan dat de opslag van mest en biomassa en co-producten doorgaans in folie-bassins of sleufsilo's plaatsvinden. De opslag van mest en co-vergistingsproducten is niet bij die 1.000 m2 gerekend. De 1.000 m2 aan bebouwing biedt de mogelijkheid aan een regulier agrarisch bedrijf om (afhankelijk van de omvang van het eigen bedrijf en de bijmenging van co-producten) ook mest of biomassa van naburige agrarische bedrijven te bewerken. Op grond van landschappelijke overwegingen (beperken van het schoorsteengehalte van het landelijk gebied), het voorkomen van oneerlijke concurrentie met de kernen, het voorkomen van verstedelijking van het landelijk gebied en het beperken van de verkeersaantrekkende werking moeten grotere bouwwerken gerelateerd aan deze functie zich vestigen op bedrijven- of industrieterreinen. De grens is vooralsnog gelegd op 1.000 m2 om het onderscheid te maken tussen hetgeen nog behoort tot een regulier agrarisch bedrijf en hetgeen in feite een meer bedrijfsmatige activiteit betreft die eerder thuis hoort op een bedrijven- en/of industrie terrein.

3.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Dronten 2030
In het najaar van 2012 heeft de gemeenteraad van Dronten een structuurvisie vastgesteld. Naast het richting geven aan de toekomstige ontwikkelingen in de gemeente Dronten is de structuurvisie vooral bedoeld om te enthousiasmeren, te verleiden en te inspireren en andere partijen aan te zetten tot initiatieven en investeringen. De structuurvisie is daarmee niet alleen een kader, maar ook een aanjager voor toekomstige ontwikkelingen. Zij moet zowel de gemeente, als ook ondernemers, bewoners en andere overheden aanzetten tot initiatieven en acties. Het gaat er in de structuurvisie om dat niet alleen problemen benoemd worden en oplossingen aangedragen worden, maar vooral ook dat de ‘genius loci’ (het DNA) van de gemeente benoemd wordt en dat ingezet wordt op het behouden en verbeteren van die identiteit.

Dronten is van oudsher een agrarische gemeente en ook vandaag de dag is de landbouw nog altijd een zeer belangrijke pijler in de gemeente. Vooral de akkerbouw vormt een belangrijk onderdeel van de Drontense economie en bepaalt voor een groot deel het landschappelijk beeld van de gemeente. Het grootschalige open landschap heeft nog steeds een grotendeels agrarisch karakter en dat moet ook in de toekomst zo blijven. De landbouwsector en de innovatie die daarin plaatshebben moeten ook in 2030 in Europa nog steeds hoog aangeschreven staan.

Het grootschalige agrarische kerngebied draagt in sterke mate bij aan het imago en de voorbeeldfunctie van de gemeente op het gebied van duurzaamheid. De gemeente Dronten is al sinds 2007 CO²-neutraal, wat vooral een gevolg is van de aanwezigheid van windturbines in het agrarische kerngebied. In 2030 wil de gemeente klimaatneutraal worden.

Een belangrijke ontwikkeling die al enige tijd gaande is en die in de toekomst verder door zal zetten, is de schaalvergroting die noodzakelijk is om de bedrijfsvoering te laten renderen (het samenvoegen van land van meerdere bedrijven in één bedrijf ). In de gemeente Dronten is voldoende ruimte voor deze schaalvergroting. In de “Economische Visie Dronten 2015 - Koersen op Karakter” (2010) is reeds ingezet op het verruimen van de mogelijkheden voor agrariërs. Dit geldt vooral voor de akkerbouw, maar ook voor de intensieve veehouderij.

Naast schaalvergroting is verbreding van de activiteiten voor agrariërs ook een mogelijkheid om de bedrijfsvoering rendabel te houden; nevenactiviteiten zijn bedoeld om de agrarische hoofdfunctie in stand te houden.

Tevens zet de gemeente in op het opwekken van vormen van duurzame energie. De gemeente zal zoveel mogelijk inspelen op duurzame initiatieven en innovaties. Daarin (en in het verbouwen van energiegewassen) kan de landbouw een grote rol spelen met bijvoorbeeld de plaatsing van biovergistingsinstallaties (zorgvuldig ingepast binnen erfbeplanting) en zonnepanelen.

In januari 2011 is de “Kaderstellende notitie herziening bestemmingsplan Buitengebied” (hierna: kadernotitie buitengebied) vastgesteld in de gemeenteraad. De beleidskeuzes hebben betrekking op onderwerpen zoals intensieve veehouderij, nevenactiviteiten, bedrijvigheid in het buitengebied, wonen in het buitengebied en landschap. De in de kadernotitie buitengebied beschreven ontwikkelingsmogelijkheden zijn in de structuurvisie doorgevoerd.

Sociaal economische visie, Daadkracht door samenwerking (2017)
In de sociaal economische visie Dronten 2016-2020 schetst de gemeente de (rand)voorwaarden die moeten leiden tot een concurrerend vestigingsklimaat in de gemeente.

In Dronten zijn de sectoren agro-food en de vrijetijdseconomie kansrijke en beeldbepalende sectoren. Binding van bedrijven uit deze kernsectoren aan de gemeente draagt bij aan duurzame banencreatie in de regio.

Het doel van de visie is (o.a.):

  • Groei in de agro-foodsector (gemeten in toegevoegde waarde) is gelijk aan de gemiddelde groei in Flevoland.
  • Groei van 250 tot 500 banen in de vrijetijdssector in de periode tussen nu en 2020, en een groei van 500 tot 750 banen in de periode daarna (tot 2025).

Voor de sector Agri-Food wordt gestreefd naar:

  • Versterking van de kernsector agro-food door lokale samenwerking: samen met ondernemers en het onderwijs werken we aan een sterk agro-foodcluster in Dronten.
  • Versterking van de kernsector agro-food door regionale samenwerking: Dronten ligt centraal in een sterke agro-regio. In deze regio bundelen we de krachten met o.a. de gemeenten Noordoostpolder en Zwolle in het Agri & Food Innovatie Cluster, dat als doel heeft om ondernemers, onderzoek, onderwijs en overheid met elkaar te verbinden om innovatie in de agrarische sector te stimuleren.
  • Ontwikkeling van kleinschalige verwerking van groene grondstoffen in Dronten: Er wordt ingezet op de opzet en ontwikkeling van duurzame bioraffinage-ketens en biobased producten en bio-energie in een Dronten Biohub. Vanuit de SEA-groep 'Dynamiek in de landbouw'wordt er een verkenning gestart naar inpassing van bioraffinage in de ruimtelijke ordening.

Daarnaast is een strategie uit de visie om ruimte te geven aan ondernemers en innovatie. We streven ernaar de dienstverlening naar onze inwoners, ondernemers en andere instellingen te verbeteren.

De opzet van dit bestemmingsplan in combinatie met de beleidsregel is er juist op gericht om, binnen de juridische mogelijkheden, zoveel mogelijk ruimte te bieden. En dat in een zodanige vorm dat de procedures zo kort mogelijk en zo goedkoop mogelijk kunnen worden. Daarnaast daagt met name de beleidsregel ook uit tot innovatie in termen van vormen van duurzame veehouderij.

Op die manier draagt dit bestemmingsplan en de beleidsregel bij aan de doelstellingen van de Sociaal Economische Visie.

Beleidsvisie huisvesting studenten en tijdelijke arbeidsmigranten
De gemeenteraad heeft op 25 juni 2020 ingestemd met de beleidsvisie huisvesting studenten en tijdelijke arbeidsmigranten. Doel hiervan is het mogelijk maken van voldoende huisvesting in de gemeente voor beide doelgroepen. Ook moet het beleid ervoor zorgen dat er een acceptabele balans is tussen de reguliere woonvormen en deze bijzondere woonvormen. Dit laatste geldt met name in de woonwijken.

Huisvesting tijdelijke arbeidsmigranten
In het beleidsplan wordt voorgesteld om de ontwikkeling van 855 plekken tot en met 2023 mogelijk te maken, met uiteindelijk ruim 1.000 plekken in 2030. Dat is inclusief de huidige ongeveer 270 tijdelijke plekken op de campus, die na mei 2023 op deze locatie komen te vervallen. Het ontwikkelen van nieuwe plekken kan, binnen randvoorwaarden, op kleine en middelgrote locaties in of aan de rand van de bebouwde kom. Voor grotere locaties moet gezocht worden buiten de bebouwde kom, binnen bestaande en passende bouwvlakken. De gemeente trekt hierin nu en in de toekomst nauw samen op met de provincie. Ruimte bieden voor nieuwe ontwikkellocaties zorgt voor een meer gebalanceerde situatie tussen de woningvraag en het woningaanbod. De prognoses voor de huisvestingbehoefte van de studenten en de tijdelijke arbeidsmigranten zijn van vóór de coronacrisis. Er wordt voorgesteld om over vijf jaar een evaluatie uit te voeren om te onderzoeken hoe de vraag naar locaties voor huisvesting voor studenten en arbeidsmigranten zich ontwikkelt. Op basis van die evaluatie kan worden besloten het aantal plekken aan te passen.

Conclusie:
Het voorliggende bestemmingplan is in overeenstemming met het gemeentelijke beleid.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Op grond van het bepaalde in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het bij het opstellen van een bestemmingsplan verplicht om inzicht te bieden in de relevante planologische en milieuhygiënische aspecten. Als een bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, moet worden aangetoond dat dit haalbaar is in relatie tot de planologische en milieuhygiënische aspecten.

Het bestemmingsplan is primair gericht op het vastleggen van de huidige situatie. De uitbreidingsmogelijkheden zijn beperkt door het vastgelegde stikstofplafond. Wel is enige uitbreiding mogelijk door middel van interne saldering of door het realiseren van bedrijfsgebouwen voor andere agrarische activiteiten dan veehouderij, zoals akkerbouwactiviteiten, opslagloodsen e.d.

Daarmee kan voor de onderzoeksaspecten volstaan worden met een beknopte beschouwing.

4.1 Bodemkwaliteit

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, dient in geval van ruimtelijke ontwikkelingen te worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet ten minste verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd.

De provincie Flevoland heeft een relatief schone bodem. Uit bodemonderzoek is gebleken dat in Flevoland geen aanwijzingen zijn van diffuse verontreiniging. De meeste van de onderzochte parameters blijven onder de landelijk vastgestelde streefwaarden. Voor een beperkt aantal parameters is sprake van een van nature verhoogd achtergrondgehalte. Deze achtergrondgehalten bepalen de gebiedseigen bodemkwaliteit en zijn vastgelegd in de provinciale Bodemkwaliteitskaart die regelmatig wordt geactualiseerd.

Op basis van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de bodemkwaliteit naar verwachting geen belemmering is voor het vaststellen van het bestemmingsplan.

In geval van het bouwen van bedrijfsgebouwen dient te worden aangetoond dat op schone grond wordt gebouwd. Dit wordt gekoppeld aan de aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen.

4.2 Geluidhinder

Dit bestemmingsplan heeft een grotendeels consoliderend karakter, hierin worden geen nieuwe geluidsgevoelige objecten, zoals bedrijfswoningen, mogelijk gemaakt. Akoestisch onderzoek is niet nodig.

4.3 Luchtkwaliteit

Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging behoeven niet individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit, aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij drie procent van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 µg/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.

De ontwikkelingen die op basis van dit bestemmingsplan mogelijk zijn vallen onder deze NIBM regel. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.

4.4 Milieuhinder voor de omgeving

Bij uitbreiding van agrarische activiteiten en met name veehouderijactiviteiten kan er sprake zijn van hinder voor omliggende functies, zoals woningen. In de afwijkingsbevoegdheid voor het bouwen in het zoekgebied geldt als voorwaarde dat er geen hinder voor omliggende functies mag optreden. Daarnaast draagt het stikstofplafond bij aan het voorkomen van hinder voor de omgeving.

4.5 Ecologie

Op grond van de Wet natuurbescherming is er sprake van gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gelet op de afstand tot omliggende Natura 2000-gebieden is voor de gebiedsbescherming alleen het aspect stikstofdepositie van belang. In hoofdstuk 2 is dit nader uitgelegd.

De soortenbescherming is vooral van belang bij individuele ontwikkelingen. Vaak wordt gebruik gemaakt van naastgelegen landbouwgronden zonder grote waarden voor soorten die zijn beschermd onder de Wet natuurbescherming. Maar soms dient beplanting te worden verwijderd, waarin beschermde soorten kunnen zitten.

Daarom is in geval van concrete ontwikkelingen een check naar beschermde soorten noodzakelijk. Dit wordt gekoppeld aan de omgevingsvergunning voor het bouwen.

4.6 Water

Het voorliggende bestemmingsplan is een overwegend conserverend plan waarin voornamelijk de bestaande situatie opnieuw wordt vastgelegd. Het bestemmingsplan beoogt dan ook geen veranderingen te brengen in het heersende watersysteem in het gebied. Het bestemmingsplan heeft geen gevolgen voor de waterhuishoudkundige doelen in het bestemmingsplan.

De kavelsloten staan in hoofdzaak ten dienste van de agrarische functie en behoren als zodanig binnen de gebiedsbestemming ‘Agrarisch’. Wel zijn ze, met het oog op de landschappelijke betekenis en het behoud hiervan, binnen deze gebiedsbestemming op de verbeelding met een aanduiding ‘kavelsloot’ weergegeven.

Sloten fungeren als haarvaten van het watersysteem. Zij omvatten een derde deel van de totale bergingscapaciteit binnen het beheersgebied van Waterschap Zuiderzeeland. Daarin maken de erfsloten minder dan 1% uit van de totale bergingscapaciteit. Klimaatexperts voorspellen een klimaatverandering: in de toekomst zal meer neerslag gaan vallen en buien zullen intensiever worden. Anticiperend op de verwachte klimaatverandering wil Waterschap Zuiderzeeland de bestaande bergingscapaciteit van het watersysteem behouden en, waar mogelijk, uitbreiden. Ook streeft het waterschap naar het behouden van een goed waterhuishoudkundig functionerend (aan- en afvoer) oppervlaktewatersysteem. Daarom is Waterschap Zuiderzeeland tegen initiatieven die het waterbergend vermogen verkleinen, het oppervlaktewatersysteem extra belasten of het goed waterhuishoudkundig functioneren van het oppervlaktewatersysteem beperken. Voorbeelden van dergelijke initiatieven zijn het geheel of gedeeltelijk dempen van sloten en het versneld op oppervlaktewater brengen van regenwater door verharding van het bodemoppervlak.

Het bestemmingsplan biedt enige ruimte voor uitbreiding van veehouderijen door middel van interne saldering en voor het realiseren van bedrijfsgebouwen voor andere agrarische activiteiten dan veehouderij, zoals akkerbouwactiviteiten, opslagloodsen e.d.

Dan kan het wenselijk zijn om kavelsloten te verleggen of te dempen en er is sprake van toename van het verharde oppervlak.

Om te beoordelen welke gevolgen dit heeft voor het watersysteem kunnen eenvoudig worden opgelost door de digitale watertoets te doorlopen via www.dewatertoets.nl. Dit is als voorwaarde voor uitbreiding opgenomen in bijlage 2, onder 1.2.3.

Om aan te geven wat er voor het waterbeheer in, maar ook ná het watertoetsproces belangrijk is, heeft Waterschap Zuiderzeeland het zogenaamde Waterkader opgesteld. Het Waterkader geeft richting en houvast voor waterzaken zoals wijzigingen van het watersysteem en/of vergunningverlening binnen ruimtelijke plannen. Samen met De Uitbeelding is het bedoeld als gids en inspiratie voor het verbond tussen water en ruimte. Het waterkader is digitaal beschikbaar via de website www.zuiderzeeland.nl zoekterm ‘publicaties’.

4.7 Archeologie

In 2009 is het Archeologiebeleid voor de gemeente Dronten vastgesteld. Deze is vertaald naar archeologische bestemmingen in het voorliggende bestemmingsplan.

Deze archeologische bestemmingen waarborgen de bescherming van het archeologisch erfgoed.

In de meeste gevallen hebben de zoekgebieden op het erf de bestemming 'Waarde - Archeologie 4'. Dat wil zeggen dat in deze zones sprake is van een gematigde archeologische verwachting.

Pas bij ingrepen vanaf 1,7 ha (en dieper dan 0,40 m onder het maaiveld) is archeologisch onderzoek nodig. Dergelijke ontwikkelingen zijn vrijwel niet mogelijk op basis van dit bestemmingsplan.

4.8 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico’s voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie.

In het plangebied komen geen risicovolle inrichtingen voor, met uitzondering van enkele agrarische bedrijven met propaantanks. De plaatsgebonden risicocontour valt meestal binnen de inrichting. Waar de contour wel buiten de inrichting valt, ligt deze over een bestemming waar geen (beperkt) kwetsbare) objecten (zoals woningen) zijn toegestaan.

De A6 is een weg waar vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, maar heeft geen veiligheidszone. Ook
heeft de weg geen plasbrandaandachtsgebied. Wel moet voor bouwplannen binnen 200 meter langs alle Basisnetwegen het groepsrisico (GR) verantwoord worden mits het GR toeneemt en/of boven een bepaalde waarde uitkomt. Binnen die 200 m liggen geen erven uit dit bestemmingsplan.

Spoorweg
Een aantal erven ligt in de buurt van de spoorweg Zwolle-Amsterdam (Hanzelijn). Over deze spoorweg mogen gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De spoorlijn is opgenomen in het Basisnet Spoor. In bijlage 2 van de Regeling Basisnet zijn de risicoplafonds weergegeven voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Uit de bijlage blijkt dat ter hoogte van het plangebied het plaatsgebonden risicocontour (PR 10-6) van de spoorlijn op het midden van het spoor ligt. Hiermee vormt het plaatsgebonden risico geen belemmering voor het plan. Het groepsrisicoplafond 10-8 ligt op een afstand van 142 m. Er bevinden zich geen erven binnen die afstand van de spoorlijn. Het groepsrisico vormt derhalve ook geen belemmering.

Aardgastransportleidingen
In het plangebied van het bestemmingsplan buitengebied ligt een aantal gastransportleidingen van de Gasunie. Binnen een zone van 5 m aan weerszijden van de leidingen zijn in het geheel geen gebouwen en bouwwerken toegestaan (belemmerende strook). In de bestaande situatie wordt deze afstand ruimschoots gehaald.

De leidingen (inclusief hun belemmerende strook en PR contour als deze groter is dan de belemmerende strook) in het plangebied zijn op de verbeelding opgenomen en zijn voorzien van een dubbelbestemming. Door de dubbelbestemming te koppelen aan een bouwverbod en een omgevingsvergunningenstelsel voor werkzaamheden, wordt voorkomen dat de leiding wordt beschadigd.

In het kader van het bestemmingsplan 'Buitengebied (D4000)' is onderzoek uitgevoerd naar het persoonsgebonden en groepsrisico.

Uit destijds uitgevoerde berekening blijkt dat er slechts één leiding is die een plaatsgebonden risico van PR 10-6-contour heeft: A-570-12. Binnen deze PR 10-6-contour liggen geen bestemmingen die kwetsbare objecten of beperkt kwetsbare objecten mogelijk maken.

Gelet op het beheersmatige karakter van het bestemmingsplan is geen sprake van een toename van het groepsrisico.

4.9 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

M.E.R.-PROCEDURE
Het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is essentieel om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit een m.e.r.- (beoordelings)procedure moet worden doorlopen.

In de bijlage, onderdeel C, van het Besluit m.e.r. zijn activiteiten, plannen en besluiten opgenomen waarvoor het doorlopen van een m.e.r. verplicht is. De activiteiten die boven de drempelwaarde van onderdeel D, maar beneden die van onderdeel C vallen, geldt niet een directe m.e.r.-plicht, maar een m.e.r-beoordelingsplicht. Het uitbreiden van veehouderijen komt in zowel onderdeel C en D voor:

C 14: De oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie voor het fokken, mesten of houden van pluimvee of varkens.

D 14: De oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie voor het fokken, mesten of houden van dieren.

En het moet dan gaan om beddrijven waarbij uitbreiding met hele grote aantallen dieren kan plaatsvinden, bijv. 200 stuks melk-, kalf- of zoogkoeien ouder dan 2 jaar. Vanwege de beperkingen op het gebied van stikstof (zie hoofdstuk 2), zijn dat soort aantallen niet mogelijk op basis van het voorliggende bestemmingsplan.

Er is daarom geen sprake van een m.e.r.-plicht of een formele m.e.r.-beoordelingsplicht.

Daarnaast kunnen op voorhand negatieve effecten op omliggende Natura 2000-gebieden worden uitgesloten, door de opgenomen stikstofregeling.

Conclusie
De mogelijkheden van het bestemingsplan voor uitbreiding van veehouderijen liggen ruim beneden de genoemde drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. Er is dan ook geen sprake van de wettelijke plicht een m.e.r.-procedure of formele m.e.r.-beoordeling te doorlopen.

VORMVRIJE M.E.R.-BEOORDELING
Hoewel geen sprake is van een wettelijke verplichting tot het doorlopen van de uitgebreide m.e.r.- procedure en de formele m.e.r.-beoordeling, geeft de Wet milieubeheer aan dat voor de geplande activiteiten wel een vormvrije m.e.r.-beoordelingsplicht van toepassing is. . Bij een dergelijke beoordeling moet dan worden gekeken of het project belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu die alsnog aanleiding kunnen geven tot het doorlopen van de procedure. Er wordt dan getoetst aan de criteria zoals opgenomen in Bijlage III bij de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'.

Gelet op de behandeling van de onderzoeksaspecten in de voorgaande paragrafen van hoofdstuk 4 kan worden geconcludeerd dat dit bestemmingsplan geen belangrijk nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Het opstellen van een planMER is dan ook niet noodzakelijk.

 

Hoofdstuk 5 Juridische regeling

5.1 Agrarische bedrijfskavel

Binnen de gebiedsbestemming 'Agrarisch' is de uitoefening van een agrarisch bedrijf toegestaan, waarbij
glastuinbouw niet is toegestaan, vanwege de landschappelijke gevolgen.

Veehouderij is zonder meer toegestaan, behalve daar waar de aanduiding 'akkerbouw' voorkomt. Voor het overige is wat betreft de juridische regeling zoveel mogelijk aangesloten op de regeling uit het bestemmingsplan 'Buitengebied (D4000)'.

Bouwregels
Door middel van de bebouwingsbepalingen is geregeld dat uitsluitend gebouwen ten behoeve van agrarische bedrijven worden gebouwd. Deze gebouwen mogen, met uitzondering van tunnelkassen, uitsluitend binnen de op de verbeelding aangegeven bedrijfskavel moeten worden gebouwd.

In de bouwregels is opgenomen dat de afstand van alle bebouwing op de bedrijfskavel (zijnde bedrijfswoningen, bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen, kassen en tunnelkassen, bedrijfsgebouwen en overkappingen) tot de niet naar de weg gekeerde grenzen van de bedrijfskavel minimaal 10 meter moet bedragen.

In geval er al bestaande bebouwing is die op een kleinere afstand is gelegen, geldt in dat geval de bestaande afstand als minimum. Voor die situaties waar er al bestaande bebouwing is gerealiseerd op een kleinere afstand, kan met een omgevingsvergunning voor nieuwe bebouwing worden afgeweken van de bouwregels.

Er mag dan, onder voorwaarden, op een kleinere afstand dat 10 meter worden gebouwd. De nieuwe gebouwen moeten dan wel worden gebouwd in het verlengde van bestaande gebouwen die al binnen de afstand van 10 m zijn gebouwd. Deze uitzondering is alleen van toepassing in situaties waar twee erven zijdelings aan elkaar grenzen en bebouwing betreft die aan die zijde van het perceel staat.

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bouwregels waardoor uitbreiding van de agrarische bedrijfskavel mogelijk is binnen het daartoe op de verbeelding aangegeven ‘zoekgebied’ (aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - zoekgebied'). Vergroting is mogelijk mits de agrarische bedrijfskavel aan de drie niet naar de weg gekeerde zijden wordt omgeven door een erfsingel met een breedte van ten minste 6 meter, voorzien van een struik-, kruid- en boomlaag van inheemse soorten. Voor een doelmatige bedrijfsvoering, zoals voor ventilerende staltypen of vrije uitloopkippen, wordt de mogelijk geboden af te wijken van dit uitgangspunt.

Agrarische bedrijfskavels met aanduiding ‘fruitteelt’ (ligging in het oorspronkelijke fruitteeltgebied) hebben geen erfsingel. Bij vergroting van de agrarische bedrijfskavel dient rondom de bijbehorende kavel(s) een haag (van inheemse soort) te worden aangeplant.

Bestaande stikstofdepositie
In de gebruiksregels van het bestemmingsplan (artikel 3.5.2 Strijdig gebruik stikstofdepositie) is vastgelegd dat alleen de bestaande stikstofdepositie is toegestaan. In hoofdstuk 2 is dit nader uitgelegd.

Bedrijfswoningen
Per bedrijfskavel is maximaal één bedrijfswoning toegestaan, tenzij de gronden zijn voorzien van de aanduiding ‘geen bedrijfswoning toegestaan’. De maatvoering van de bedrijfswoningen, de bijbehorende bijgebouwen en de bedrijfsgebouwen, is opgenomen in een bouwschema. Ook is in dit schema de minimale en maximale dakhelling weergegeven. Wanneer een vlak is aangeduid met ‘fruitteelt’ geldt het principe voor bedrijfsgebouwen en -woning: plat waar plat en kap waar kap.

In het kader van de Wet plattelandswoning is de aanduiding “voormalige agrarische bedrijfswoning” opgenomen. Hiermee wordt het wonen in een voormalige agrarische bedrijfswoning in planologische zin mogelijk gemaakt.

Tunnelkassen en silo's
Aan tunnelkassen en torensilo’s wordt een maximale hoogte gesteld. Voor het bouwen van ondersteunend glas en/of tunnelkassen wordt uitgegaan van een maximum oppervlakte. Ondersteunend glas is alleen toegestaan op de agrarische bedrijfskavel tot een maximum van 2.500 m². Tunnelkassen zijn toegestaan met een maximale oppervlakte van 5.000 m².

Mestopslag
Voor de opslag van mest is een regeling opgenomen. In principe moeten mestsilo’s en overige silo’s op de agrarische bedrijfskavel worden gerealiseerd. Bij omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels van het bestemmingsplan mogen mestsilo’s en mestbassins tot 600 m² ook buiten de agrarische bedrijfskavel worden gerealiseerd. Voor sleufsilo’s geldt in dit geval een maximale
oppervlakte van 300 m². Opslag van mest (zowel in de vorm van mestsilo’s, mestbassins als sleufsilo’s) buiten de agrarische bedrijfskavel, is bij omgevingsvergunning voor het afwijken (gebruik) van het bestemmingsplan mogelijk. Er moet echter eerst aan de milieurandvoorwaarden zijn voldaan, voordat een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan kan worden verleend. Buiten de agrarische bedrijfskavel kan alleen direct aansluitend aan de achterzijde van de agrarische bedrijfskavel. De mestopslag mag alleen achter een erf met een agrarische bestemming worden gesitueerd, waarbij de mestopslag die achter dit erf wordt gesitueerd onderdeel uitmaakt van de agrarische bedrijfsvoering dat op dit erf met agrarische bestemming wordt uitgeoefend. Kortom de gebruiker/eigenaar van de mestopslag is dezelfde als de gebruiker/eigenaar van het agrarische erf waarachter de mestopslag is gesitueerd.

Het leggen van opslagplaten (oppervlakteverharding) buiten de agrarische bedrijfskavel voor tijdelijke opslag (maximaal 6 maanden) van akkerbouwproducten is gekoppeld aan een maximale oppervlakte van 1.000 m² per agrarische kavel. De definitie van agrarische kavel is een kavel ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering begrensd door kavelsloten en/of tochten.

Kavelsloten
De kavelsloten staan in hoofdzaak ten dienste van de agrarische functie en behoren als zodanig binnen de gebiedsbestemming ‘Agrarisch’. Wel zijn ze, met het oog op behoud, binnen deze gebiedsbestemming op de verbeelding met een aanduiding weergegeven.

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (aanlegvergunningen)
Voor een aantal werkzaamheden is een omgevingsvergunning opgenomen om negatieve effecten ervan op de landschappelijk en natuurlijke waarden te voorkomen. Eén van die werkzaamheden is het kappen en/of rooien van bomen en/of houtgewas, al dan niet aanwezig als erfsingel dan wel kavelbeplanting. Een andere is het dempen of graven van sloten om aantasting van de landschappelijke waarden van bijvoorbeeld de ontginningsstructuren (slotenpatronen) te voorkomen.

Voor het wijzigen van de grondsamenstelling ten behoeve van de aanleg van een paardrijbak of een tennisbaan is een omgevingsvergunning nodig. Dit met het oog op eventuele stof- en licht overlast voor omwonenden (in geval van paardrijbak of tennisbaan). Door middel van een omgevingsvergunning en de daaraan gekoppelde criteria, kan de gemeente in ruimtelijke zin sturing geven aan deze ontwikkelingen (afstand tot de weg, afstand tot omwonenden, landschappelijke inpassing).

Ook de teelt van opgaande gewassen, hoger dan 2 meter, is, uit ruimtelijk landschappelijke overwegingen aan een omgevingsvergunning gekoppeld. Hiertoe is in de regels een toetsingskader opgesteld. Bij de toetsing dient te worden beoordeeld of het positieve effect van de activiteit opweegt tegen de negatieve gevolgen voor de andere functies, in dit geval het landschap.

Afwijkende beplanting t.b.v. een doelmatige bedrijfsvoering
Bij de inpoldering is elke bedrijfskavel/erf in het akkerweidegebied van het buitengebied van de gemeente Dronten voorzien van een erfsingelbeplanting. Er is door deze erfsingelbeplantingen een beeldbepalend contrast aanwezig tussen het open agrarische gebied en de met een dichte beplanting omgeven agrarische bedrijfskavels. Dit beeld van dichte boerenerven in het grootschalige open landschap (eilandjes in het open landschap) is één van de meest waardevolle karakteristieken van het huidige polderlandschap.

Om dit te waarborgen is in het bestemmingsplan "Buitengebied (9010)" (augustus 2005) gesteld dat ieder erf / bouwperceel in het akkerweidegebied van het buitengebied moet zijn voorzien van een erfsingelbeplanting aan de drie zijdes die niet aan de weg liggen. Voor de kwaliteit van de erfsingel wordt een minimale breedte van 6 m geëist. Daarnaast dient de singel bestaan uit goede opbouw: kruidlaag, struiklaag en boomlaag.

In de praktijk levert de voldoende gelaagde erfsingel van minimaal 6 m belemmeringen op voor bepaalde typen van bedrijfsvoering, zoals melkveestallen met zijkanten van gaas en het houden van vrije uitloop kippen (bijvoorbeeld freilandkippen of biologische kippen). Bij de melkveestal met gaas is juist ventilatie van belang is. Een singel van 6 m breed langs de ventilerende zijden van de stal belemmert juist deze techniek. Op 13 juli 2010 stemde het college in met het voorstel om maatwerk te leveren bij melkveehouderij bedrijven met een ventilerend staltype.

Bij vrije uitloop kippen is het gewenst en zelfs vereist dat de kippen naar buiten gaan en zich verdelen over een groot gebied buiten de stal. Bij een dichte erfsingelbeplanting blijven de kippen grotendeels in een rondom de erfsingelbeplanting scharrelen, waardoor de bevuilingsgraad rondom de stal hoger is dan wenselijk. Bovendien bestaat het risico dat de kippen 's avonds in de struiken gaat zitten om daar de nacht door te brengen, wat ook niet de bedoeling is. Een maatwerkoplossing hiervoor is toestaan dat een erfsingelbeplanting bij een pluimveestal met vrije uitloop, aan de zijde van de uitloop van de stal alleen uit een kruid- en een boomlaag bestaat, waarbij de bomen een maximale opkroon hoogte hebben van 2 meter, de bomen maximaal 6 meter uit elkaar geplant zijn en de totale breedte van de rijen bomen minimaal 6 meter is gemeten van hart stam tot hart stam.

Ook in het bestemmingsplan 'Reparatie veehouderijen' blijft een driezijdige singel van minimaal 6 m breed het uitgangspunt. Echter om flexibel in te kunnen spelen op ontwikkelingen in de markt waarbij de minimale breedte van 6 m van stam tot stam met kruid-, struik- en boomlaag een belemmering kan zijn en een agrarisch bedrijf niet op deze manier in de bedrijfsvoering te hinderen, wordt bij de voorwaarden voor erfvergroting een landschappelijk inpassingsplan vereist als borging.

5.2 Wonen

Erven waar geen sprake meer is van agrarische activiteiten zijn bestemd als 'Wonen'.

De regels van de woonbestemming zijn overgenomen uit het bestemmigsplan 'Buitengebied (D4000)'. Daarin mogen woningen maximaal 1.500 m³ inclusief aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen. Bestaande woningen die kleiner zijn, mogen uitbreiden tot 1.500 m³. De regeling biedt geen mogelijkheden voor het splitsen van woningen.

Kleinschalige agrarische activiteiten
Binnen de bestemming ‘Wonen’ mogen hobbymatig dieren worden gehouden. In de praktijk komt het ook voor dat er nog kleinschalige agrarische activiteiten plaatsvinden op een erf. Vrijgekomen agrarische erven en de bebouwing lenen zich hiervoor. Daarom is het uitgangspunt om in de woonbestemming kleinschalige agrarische activiteiten in de vorm van het houden van dieren en het kweken van groente en fruit mogelijk te maken. “Kleinschalig” is gedefinieerd in lijn met de regelingen in milieuspoor (Activiteitenbesluit).

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Dit bestemmingsplan legt de bestaande situatie vast. Ontwikkelingen zijn niet of nauwelijks mogelijk. Voor zover de ontwikkelingen via een afwijkingsbevoegdheid mogelijk zijn, wordt daarin ook een afweging gemaakt ten aanzien van de economische uitvoerbaarheid.

Er is geen reden voor het vaststellen van een exploitatieplan of het anderszins verhalen van kosten van de grondexploitatie. Het bestemmingsplan leidt immers niet tot te verhalen kosten door de gemeente.

De uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan staat dan ook niet ter discussie.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De voorbereiding van dit bestemmingsplan heeft plaats gevonden in overleg met vertegenwoordigers van LTO. Daarnaast zijn alle ondernemers van de erven in het plangebied eind 2020 aangeschreven om hun situatie zo goed mogelijk in beeld te brengen.

Het voorontwerpbestemmingsplan is in de periode van 18 maart tot en met 14 april 2021 in het kader van de inspraak ter inzage gelegd en voorgelegd aan de partners in het kader van het vooroverleg.

De resultaten hiervan zijn vastgelegd in een afzonderlijke Nota vooroverleg en inspraak , die als bijlage 2 bij deze toelichting is opgenomen.

Deze nota is vervolgens verwerkt in het ontwerp-bestemmingsplan, dat met ingang van 16 december 2021 voor 6 weken ter inzage is gelegd. Gedurende de termijn zijn er 12 zienswijzen binnengekomen. Waarbij één zich ook richtte op de beleidsregel. De zienswijzen zijn in de Reactienota zienswijzen samengevat en voorzien van beantwoording. Ook is aangegeven of de zienswijzen hebben geleid tot aanpassingen van het bestemmingsplan en beleidsregel. Indien aan de orde is aangegeven hoe het plan en beleidsregel zijn aangepast.