Plan: | Sprengerlaan 4 Dronten (D4019) |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0303.D4019-VA01 |
Initiatiefnemer is voornemens een buitenplaats-achtige woonsituatie te creëren aan de Sprengerlaan 4 te Dronten. Om dit voornemen te realiseren, wordt gebruik gemaakt van het bestaande erf (ca. 3.360 m2) en een stuk verworven grond (ca. 7.285 m2). Op het bestaande erf komt de bebouwing (woonhuis en bijgebouwen) te staan. Het verworven stuk grond krijgt een tuinfunctie, waar geen bebouwing komt te staan. Dit stuk grond zal bijdragen aan de woonkwaliteit en het landschap.
Het laatstgenoemde deel van het initiatief kan niet worden gerealiseerd op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan, omdat op de verworven grond grotendeels een agrarische bestemming rust. Binnen deze agrarische bestemming is een tuinfunctie niet toegestaan. Om het voornemen planologisch-juridisch mogelijk te maken, wordt een procedure tot vaststelling van een nieuw bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) gevolgd. Met voorliggend bestemmingsplan wordt het plan voorzien van een ruimtelijk juridisch kader. In deze toelichting wordt de beoogde ontwikkeling beschreven en wordt aangetoond dat voldaan kan worden aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.
Het plangebied is gelegen aan de Sprengerlaan in Dronten. De locatie ligt in het buitengebied en wordt hoofdzakelijk omgeven door akkerbouwpercelen. Direct ten noordwesten van het plangebied liggen een woonbestemming met woning (Sprengerlaan 4) en een agrarische bedrijfskavel met bedrijfswoning. De planlocatie is gelegen op een deel van het perceel dat kadastraal bekend staat als gemeente Dronten, sectie B, perceel 4546. Het plangebied heeft een totale oppervlakte van circa 7.000 m2. In de onderstaande figuren is de ligging van het plangebied weergegeven.
Luchtfoto met globale aanduiding plangebied (bron: perceelloep.nl)
Uitsnede kadastrale kaart met globale aanduiding plangebied (bron: perceelloep.nl)
Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan 'Buitengebied Dronten (D4000)'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de raad van de gemeente Dronten op 30 april 2015 en enigzins gewijzigd na uitspraak van de Raad van State op 5 oktober 2016. Deze wijzigingen hebben geen betrekking op onderhavig plangebied.
In het bestemmingsplan kent het plangebied de enkelbestemming 'Agrarisch' met de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - open ruimte' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' met de functieaanduiding 'specifieke vorm van waarde - archeologisch dieptecriterium 1m'.
Op onderstaande figuur is de verbeelding van het vigerende bestemmingsplan weergegeven.
Uitsnede verbeelding bestemmingsplan met aanduiding plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn ter hoogte van het plangebied hoofdzakelijk bestemd voor het agrarisch grondgebruik en cultuurgrond. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - open ruimte' wordt gebruik van de gronden ten behoeve van bosbouw, houtteelt of andere opgaande teeltvormen, met uitzondering van onderstammenteelt en/of takkenteelt tot een hoogte van ten hoogste 2,00 m, als strijdig met deze bestemming geacht.
De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van mogelijk te verwachten gematigde / middelhoge archeologische waarden van de gronden.
Conclusie
Onderhavig initiatief is in strijd met het bestemmingsplan 'Buitengebied Dronten (D4000)' omdat binnen de agrarische bestemming een tuinfunctie niet is toegestaan.
Het bestemmingsplan 'Sprengerlaan 4 Dronten (D4019)' bestaat uit de volgende stukken:
De toelichting is niet juridisch bindend, maar vormt een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot heeft de toelichting als doel om het bestemmingsplan te begrijpen en de regels op een correcte manier na te leven.
De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en kunnen enkel in samenhang met elkaar 'gelezen' worden.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.
De toelichting is als volgt opgebouwd:
In de huidige situatie is het perceel onbebouwd. Tot voor kort was het in gebruik ten behoeve van de akkerbouw.
Luchtfoto met globale aanduiding plangebied (bron: Google Maps)
In de toekomstige situatie wordt aan de Sprengerlaan 4 te Dronten een buitenplaats-achtige woonsituatie gecreeërd. Van de toekomstige situatie zijn schetsvoorstellen gemaakt, welke in het vervolgstadium nader zullen worden uitgewerkt. Het plangebied blijft vrij van bebouwing en wordt onder meer voorzien van een waterpartij, taluds en verschillende vormen van beplanting. Om het initiatief te realiseren zijn zodoende ook graafwerkzaamheden benodigd.
Op onderstaande figuur is een schets van de voorgenomen inrichting weergegeven.
Schetsvoorstel toekomstige situatie Sprengerlaan 4 met globale aanduiding plangebied (bron: Bureau Maris)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld als rijksstructuurvisie. De NOVI vervangt onder andere de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De NOVI is de langetermijnvisie voor een duurzame fysieke leefomgeving in Nederland.
Nederland staat voor een aantal urgente maatschappelijke opgaven, die zowel lokaal als regionaal, nationaal en internationaal spelen. Grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland flink veranderen. Nederland heeft een lange traditie van zich aanpassen. Deze opgaven worden benut om vooruit te komen en tegelijkertijd het mooie van Nederland te behouden voor de generaties na ons. De NOVI biedt een perspectief om deze grote opgaven aan te pakken, om samen Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Omgevingskwaliteit is het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit. Met inachtneming van maatschappelijke waarden en inhoudelijke normen voor bijvoorbeeld gezondheid, veiligheid en milieu. In dat samenspel van normen, waarden en collectieve ambities, stuurt de NOVI op samenwerking tussen alle betrokken partijen.
De NOVI heeft de maatschappelijke opgaven samengevat in 4 prioriteiten:
Onder deze prioriteiten hangen 21 nationale belangen die het lokale, regionale en provinciale niveau overstijgen. Deze belangen hebben onder andere betrekking op het realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit, zorgt dragen voor een woningvoorraad die aansluit op woonbehoeften, het beperken van klimaatverandering, et cetera. De verantwoordelijkheid van het omgevingsbeleid ligt voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen, waardoor inhoudelijke keuzes in veel gevallen ook het beste regionaal kunnen worden gemaakt. Met de NOVI wordt het proces in gang gezet waarmee de keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Conclusie
Onderhavig initiatief betreft een ontwikkeling van beperkte omvang zonder strijdigheid met rijksbelangen. De ontwikkeling is passend binnen de NOVI.
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit het nationale beleid te verwezenlijken. In het Barro worden een aantal projecten opgesomd die een groot Rijksbelang hebben. Per project worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. De regels zijn een uitwerking van de onderwerpen uit het nationale beleid.
In het Barro zijn veertien onderwerpen met bijzonder rijksbelang beschreven:
Conclusie
Het initiatief valt niet onder een van de projecten uit het Barro. Door de gewenste ontwikkeling zal geen nationaal belang worden geschaad.
Het nationale beleid vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro verwijst naar het Bro; geformuleerd is dat deze toetsing een procesvereiste is bij alle nieuwe ruimtelijke besluiten en plannen ten aanzien van bijvoorbeeld kantoorlocaties en woningbouwlocaties. Gemotiveerd dient te worden hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt ten aanzien van het ruimtegebruik. De kernbepaling van de Ladder, artikel 3.1.6 lid 2 Bro, luidt:
'De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.'
Om dit te onderbouwen dienen de volgende stappen te worden doorlopen:
Stedelijke ontwikkeling
Om aan deze verplichting uit het Bro te kunnen voldoen dient allereerst te worden nagegaan of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
In het Bro is het begrip stedelijke ontwikkeling als volgt vastgelegd:
'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'
Onderhavig initiatief ziet niet op de realisatie van stedelijke voorzieningen, waardoor het doorlopen van de laddertoets niet noodzakelijk is.
Conclusie
Het doorlopen van de laddertoets is voor voorliggend initiatief niet noodzakelijk.
De beleidsregel 'kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied' biedt het kader voor verschillende ontwikkelingen in het lnadelijk gebied. Hierin is opgenomen dat ontwikkelingen in de landbouwsector het wenselijk maken meer ruimte te bieden aan kleinschalige niet-agrarische of agrarische aanverwante functies, voor zover deze de bestaande activiteiten en functies niet hinderen, niet leiden tot verstedelijking van het landelijk gebied en landschappelijk, milieutechnisch en verkeerskundig goed worden ingepast. Daarbij dienen de ontwikkelingsmogelijkheden van de landbouw behouden te blijven of verder versterkt te worden.
In onderhavig plan wordt slechts de functie van het perceel van agrarisch naar Wonen met een functieaanduiding 'tuin'. Dit zorgt niet voor verstedelijking op het platteland. Tevens is in hoofdstuk 2 en 4 omschreven hoe het voornemen niet leidt tot hinder voor omringende functies. Bovendien wordt hierin onderbouwd dat het voornemen milieutechnisch, landschappelijk en verkeerskundig inpasbaar is.
De omgevingsvisie van de provincie Flevoland is vastgesteld door de Provinciale Staten op 8 november 2017. De omgevingsvisie is het thematisch beleidsdocument waarin doelstellingen op de middellange termijn worden vormgegeven. De visie gaat over Flevoland tot 2030 en verder. Het bijzondere verleden van de jongste provincie van Nederland vormt de basis van de visie. Vanuit dit verleden zijn zeven opgaven opgesteld welke de kern vormen voor de ontwikkeling van Flevoland tot 2030 en verder. De opgaven zijn als volgt.
Almere en Lelystad zijn gezien de ligging nabij het Gooi, Utrecht en Amsterdam de sterkste troeven voor de provincie. In Almere en Lelystad is rustig wonen in een groene omgeving mogelijk. Bovenregionale voorzieningen moeten fungeren als aantrekkingskracht.
Het Omgevingsprogramma Flevoland is vastgesteld door de Provinciale Staten op 27 februari 2019. Sindsdien zijn er diverse beleidsstukken vastgesteld door Provinciale Staten van Flevoland, waarmee wijzigingen in het beleid zijn doorgevoerd. In het geconsolideerde Omgevingsprogramma Flevoland zijn deze beleidswijzigingen verwerkt. Hiermee is in één document een integraal en actueel overzicht van het naast de Omgevingsvisie FlevolandStraks geldende provinciale beleid beschikbaar.
Het plangebied ligt in het landelijk gebied. Met betrekking tot het landelijk gebied wordt vermeld dat de provincie de vitaliteit van het landelijk gebied wil vergroten en de gebruiksmogelijkheden ervan meer wil afstemmen op de maatschappelijke behoeften. Binnen het landelijk gebied zijn in het Omgevingsprogramma regels gesteld aan agrarische en niet-agrarische activiteiten/stedelijke ontwikkeling.
Conclusie
Onderhavig initiatief ziet op functiewijziging van agrarisch naar niet-agrarisch, maar voorziet niet in verstedelijking. Het iniaitief is niet strijdig met provinciale omgevingsprogramma.
De Omgevingsverordening Flevoland is vastgesteld door de Provinciale Staten op 27 februari 2019 en geconsolideerd per 10 juli 2019. In deze versie van de Geconsolideerde Omgevingsverordening Flevoland zijn de wijzigingen opgenomen met een inwerkingtredingsdatum tot en met 1 augustus 2019. De verordening voorziet in regels die doorwerking van de beleidsdoelstellingen uit de Omgevingsvisie een juridische basis geven waarmee concrete uitwerking wordt gegeven aan de doelstellingen. De Omgevingsverordening geeft regels met betrekking tot onder andere de onderwerpen schaliegas, bescherming landschap, Natuurnetwerk Nederland en luchtvaart. De planlocatie ligt binnen de begrenzing van de regels voor schaliegas, wind, bescherming landschap, watersysteem, Natuurnetwerk Nederland, luchtvaart en bodemsanering.
De regels binnen deze onderwerpen gelden grotendeels voor de gehele provincie en zijn algemeen van aard. Zo heeft het plan geen intenties om schaliegas te winnen of werkzaamheden met betrekking tot bodemsaneringen te verrichten.
Het provinciaal belang met betrekking tot het landelijk gebied is in de omgevingsverordening als volgt verwoord: "In principe zijn er geen nieuwe bouwpercelen toegestaan. Niet agrarische activiteiten dienen zich primair op de bestaande bouwpercelen te vestigen. Randvoorwaarde hierbij is kleinschaligheid en geen uitbreiding van het bestaande bouwperceel. Behouden van de mogelijkheid dat in het landelijke gebied kleinschalige niet-agrarische ontwikkelingen op de voormalige agrarische bouwpercelen mogelijk zijn."
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat latere wijzigingen en aanvullingen op de hiervoor genoemde geconsolideerde versie van de provinciale omgevingsverordening niet van toepassing zijn op het plangebied, dan wel niet relevant gelet op het initiatief.
Conclusie
Onderhavig initiatief ziet niet op verstedelijking, het toevoegen van een bouwperceel in agrarisch gebied of de uitbreiding van het bouwperceel. Mede gelet op het feit dat de ontwikkeling ziet op een beperkte functiewijziging, kan worden gesteld dat deze niet strijdig is met de provinciale omgevingsverordening.
De Structuurvisie Dronten 2030 is vastgesteld door de gemeenteraad van Dronten op 29 november 2012. De structuurvisie is een ruimtelijke ontwikkelingsvisie tot aan 2030 en beschrijft de toekomst van de gemeente op het gebied van wonen, recreatie, de agrarische sector, natuur, infrastructuur, economie en het voorzieningenniveau van de kernen.
In de visie wordt genoemd dat Dronten een agrarisch karakter heeft en dat de landbouw zowel economisch als landschappelijk het beeld van de gemeente bepaald. In de visie is bepaald dat de landbouw het primaat behoudt in het grootschalige agrarische kerngebied. Zo blijft het unieke polder-landschap open en wordt getracht verrommeling door andere functies te voorkomen.
Conclusie
Sprengerlaan 4 kent overeenkomstig het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Dronten (D4000)' reeds een niet-agrarische woonfunctie. Met voorliggend plan wordt de verworven grond als tuin bij de functie wonen gevoegd met als doel deze als zodanig te mogen gebruiken. De omvang van dit gedeelte, wat nu als agrarische grond wordt gebruikt, is zodanig klein van omvang dat de impact op de agrarische sector zeer gering is. Het schaad het uitgangspunt uit de Structuurvisie Dronten 2030: primaat bij de landbouw, niet.
In dit hoofdstuk zullen de relevante uitvoeringsaspecten bij het plan worden besproken. Hierin is aandacht voor de verschillende milieuaspecten zoals flora en fauna en luchtkwaliteit, en is er aandacht voor milieuzonering, verkeer en parkeren en externe veiligheid.
Wet natuurbescherming
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet vervangen. Het doel is om met één wet en minder regels de wet makkelijker te kunnen toepassen. Vanaf 1 januari 2017 bepalen de provincies wat wel en niet mag in de natuur in hun gebied. Ook zorgen de provincies vanaf deze datum voor vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid blijft verantwoordelijk voor het beleid van grote wateren, zoals het IJsselmeer.
De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden. Ter bescherming van deze Natura 2000-gebieden voorziet de Wet natuurbescherming in een vergunningenregime voor het realiseren of verrichten van projecten en andere handelingen die de natuurlijke kenmerken van een aangewezen Natura 2000-gebied kunnen aantasten.
Voorts voorziet de Wet natuurbescherming in de bescherming van planten- en diersoorten binnen en buiten de beschermde natuurgebieden. Het uitgangspunt is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Voor onder andere reguliere werkzaamheden of ruimtelijke ontwikkelingen geldt een vrijstelling voor beschermde soorten op voorwaarde dat gehandeld wordt volgens een goedgekeurde gedragscode. Verder worden vrijstellingsregelingen op de nationaal beschermde soorten per provincie vastgesteld.
Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd. De voorwaarden verbonden aan een vrijstelling of een ontheffing zijn afhankelijk van de status van de planten- en diersoorten die in het plangebied voorkomen.
Zorgplicht
Voorts geldt bij uitvoering van werkzaamheden ten allen tijde een de algemene zorgplicht (artikel 1.11 Wet natuurbescherming). Deze schrijft voor dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel als mogelijk voorkomen moeten worden. Dit betekent dat wanneer tijdens uitvoering van de werkzaamheden een algemeen beschermde soort als konijn, veldmuis of gewone pad wordt aangetroffen zij de ruimte en tijd moet krijgen om een veilig heenkomen te zoeken. Indien nodig kunnen aangetroffen exemplaren verplaatst worden naar een naastgelegen ruimte waar geen werkzaamheden uitgevoerd worden.
Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. In het NNN liggen onder andere bestaande natuurgebieden en alle Natura 2000- gebieden. Het NNN is op provinciaal niveau uitgewerkt en middels ruimtelijke nota's en verordeningen voorzien van juridische doorwerking. In sommige provincies bestaan er naast het NNN ook nog andere groene zones die een zekere mate van bescherming genieten.
Het plangebied ligt op circa 3260 meter afstand van het Natura-2000 gebied 'Ketelmeer & Vossemeer'. Het plangebied is geen onderdeel van Natuurnetwerk Nederland. Het dichtstbijzijnde onderdeel ligt op circa 425 meter afstand. Zodoende kunnen directe effecten zoals areaalverlies en versnippering worden uitgesloten. Gelet op de afstand tot deze gebieden kunnen tevens verstoring van natuurgebieden als verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten.
Gezien het initiatief geen nieuwe bebouwing mogelijk maakt en de verkeersgeneratie niet toeneemt, kan zonder nadere AERIUS-berekening worden gesteld dat het initiatief niet leidt tot een stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden die hoger is dan 0,00 mol/ha/jaar. Daarmee zijn er voor wat betreft het aspect stikstofdepositie geen belemmeringen voor de realisatie van het plan.
De quickscan flora & fauna is uitgevoerd door Ecoresult, 30-06-2022. Hieruit komt naar voren dat de voorgenomen ontwikkeling geen schadelijke effecten op beschermde soorten en natuurgebieden heeft.
Wet Natuurbescherming
Effecten op Natura 2000 (geluid, trillingen, verlichting mechanische effecten of menselijke aanwezigheid) kunnen op voorhand worden uitgesloten.
Omgevingsverordening Flevoland
Effecten o beschermde gebieden onder de Omgevingsverordening Flevoland kunnen op voorhand worden uitgesloten.
Houtopstanden
Het onderdeel Houtopstanden van de Wet Natuurbescherming voor deze ontwikkeling niet wordt overtreden.
Beschermde soorten
Negatieve effecten op beschermde soorten en functies zijn op voorhand uit te sluiten.
Voorts geld tijdens de werkzaamheden de algemene zorgplicht. Tijdens de werkzaamheden dient rekening gehouden te worden met algemene broedvolges en Categorie-5 soorten. Schadelijke effecten op in gebruik zijnde nesten van vogels zijn te voorkomen door buiten het broedseizoen te werken (buiten grofweg de periode 1 maart - 15 augustus).
Vanuit het aspect flora & fauna zijn geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling. De quickscan is opgenomen in
De Wet Bodembescherming schrijft voor dat in het kader van een ruimtelijk planologische procedure moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het gewenste nieuwe gebruik. De bodemkwaliteit kan (negatief) van invloed zijn op de gewenste nieuwe ontwikkeling.
Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Door middel van een dergelijk onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
Voorliggend initiatief voorziet in een functiewijziging van agrarisch naar de gevoeligere functie tuin. Reeds voor aankoop van het perceel, waar onderhavig plangebied deel van uitmaakt, is een verkenned bodemonderzoek uitgevoerd. Dit verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 is uitgevoerd door Mateboer Milieutechniek BV. Voorafgaand aan het verkennend bodemonderzoek is een vooronderzoek uitgevoerd conform NEN 5725. De rapportage van deze onderzoeken is opgeleverd op 3 maart 2021 en bijgevoegd als Bijlage 1.
Er zijn op het perceel een zestien boringen en één peilbuis geplaatst. De resultaten na analyse van deze monsters zijn als volgt:
Op basis van deze resultaten luidt de conclusie van het onderzoek: "De kwaliteit van de bodem ter plaatse van het perceel aan de Sprengerlaan te Dronten is met behulp van het verkennend bodemonderzoek voldoende vastgesteld. In de grond zijn achtergrondwaarde overschrijdingen met zware metalen aangetoond. De herkomst van deze gehalten is niet eenduidig te verklaren. In het grondwater zijn streefwaarde overschrijdingen met barium en molybdeen aangetoond. Deze concentraties betreffen vermoedelijk van nature verhoogde achtergrondwaarden."
De aanbeveling luidt: "Voor wat betreft de overschrijdingen van de achtergrondwaarde/streefwaarde in de grond en in het grondwater zijn er, ten aanzien van de kwaliteit van de bodem, op basis van de Wet Bodembescherming geen aanvullende maatregelen noodzakelijk."
Op basis van de resultaten van het bodemonderzoek blijkt er vanuit het aspect bodem geen belemmeringen zijn voor onderhavig initiatief.
Vanaf 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. Doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van archeologische en cultuurhistorische waarden. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met het erfgoed van nationaal belang wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarin heeft en hoe het toezicht wordt geregeld.
Als gevolg van deze wet wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het erfgoed meegewogen zoals alle andere aspecten die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
In het plangebied is geen bebouwing aanwezig. De omgeving en het landschap zijn niet aangeduid als cultuurhistorisch waardevol. Geconcludeerd kan worden dat met de gewenste ontwikkeling geen schade wordt toegebracht aan bestaande cultuurhistorische panden of structuren.
Gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.
Voorts geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren.
Het plangebied heeft dubbelbesteming 'Waarde - Archeologie 4' met betrekking tot archeologie. Voor onder andere het ophogen en ontgraven van de bodem is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist. Deze eis geldt echter niet als het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft die een oppervlakte kleiner dan 1,7 hectare (17.000 m2) beslaan.
Er zal gegraven worden om de ontwikkelingen te realiseren. De werkzaamheden beslaan een oppervlakte van circa 7.000 m2. Onderzoek in het kader van archeologie is zodoende niet noodzakelijk.
Met de gewenste ontwikkeling worden cultuurhistorische panden of structuren niet aangetast. Voorts beslaan de werkzaamheden een dermate klein gebied dat een archeologisch onderzoek niet benodigd is. Er zijn dan ook geen belemmeringen vanuit cultuurhistorie en archeologie voor onderhavig initiatief.
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het niet in betekende mate (NIBM) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een toename van de NO2 en/of PM10 jaarconcentratie met maximaal 3% van de grenswaarden (of wel een toename van maximaal 1,2 ìg/m3 NO2 en/of PM10). NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSL-programma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door maatregelen.
De ontwikkeling kan, gezien de beperkte omvang, aangemerkt worden als een project dat niet in betekenende mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM niet noodzakelijk. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden.
Het project kan worden beschouwd als een NIBM-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan dan ook achterwege blijven.
Voorliggend plan maakt deel uit van de herinrichting van het woonperceel aan de Sprengerlaan 4. Onderhavig plangebied is slechts bedoeld voor de realisatie van een tuin bij de woning. Er wordt geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt binnen het plangebied.
Voorliggend plan heeft geen invloed op de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie.
Wegverkeer en railverkeer
Langs alle (spoor)wegen – met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven – bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de (spoor)weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken/spoorstaven en van binnen- of buitenstedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.
Industrielawaai
Gezoneerde industrieterreinen hebben een vaste geluidszone die wordt vastgelegd door middel van een bestemmingsplan. Buiten de geluidszone wordt de voorkeurswaarde van 50 dB(A) niet overschreden. De maximale ontheffingswaarde binnen de geluidszone bedraagt 55 dB(A) etmaalwaarde voor nieuwe situaties. In tegenstelling tot weg- en railverkeer wordt voor industrielawaai niet getoetst aan de Lden waarde maar aan de etmaalwaarde. De dosismaat Lden is voor wegverkeerslawaai en spoorweglawaai met ingang van 1 januari 2007 in de gewijzigde Wgh vastgelegd. Voor industrielawaai wordt Lden in het kader van de Wgh voorlopig niet ingevoerd.
Een tuinbestemming is geen geluidsgevoelig terrein in het kader van de Wgh. Het plangebied is niet gelegen binnen de geluidszone van een industrieterrein. Wel ligt het plangebied binnen de geluidszone van wegverkeer, namelijk van de Sprengerlaan.
Een tuinbestemming is niet geluidsgevoelig, akoestisch onderzoek is niet benodigd.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden.
De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de onderstaande richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk' dan wel 'gemengd gebied'.
Milieucategorie | Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied | Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Richtafstanden en omgevingstype
Hiernaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.
Voor onderhavig project dient te worden getoetst of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen veroorzaakt voor bestaande functies in de omgeving en of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen ondervindt als gevolg van de milieuhinder van naburige bedrijven en/of bedrijvigheid.
De omgeving van het plangebied kan gekarakteriseerd worden als rustig buitengebied, gelet op de overwegend agrarische bedrijvigheid en minimale functiemenging.
Een tuinbestemming is geen gevoelige functie in het kader van milieuzonering. Omgekeerd geldt dat toevoegen van deze functie niet leidt tot overlast op de omgeving. Nadere beoordeling van het initiatief in het kader van milieuzonering is dan ook niet benodigd.
Gelet op het voorgaande vormen de milieubelastende functies vanuit het oogpunt van milieuzonering geen belemmering voor de in dit plan besloten ruimtelijke ontwikkeling. Andersom leidt het toevoegen van een tuinbestemming niet tot milieutechnische problemen voor de omliggende milieugevoelige functies. Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is te achten met een goede ruimtelijke ordening.
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico's:
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Structuurvisie buisleidingen van belang. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico's voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
Een tuinbestemming maakt geen gebouwen mogelijk waar grote aantalen personen een groot deel van de dag verblijven. Voorliggend plan maakt derhalve geen (beperkt) kwetsbare functies of objecten mogelijk. Toetsing aan de risicokaart is niet benodigd.
Er bestaat vanuit het thema externe veiligheid geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
Uit de toelichting en verbeelding van bestemmingsplan 'Buitengebied Dronten (D4000)' is op te maken dat er circa 40 meter ten noorden van het plangebied een hogedrukgasleiding ligt. Gezien de woonbestemming op locatie reeds aanwezig is, en deze enkel wordt uitgebreid met een bijbehorende woonfunctie met de aanduiding 'tuin', is er geen sprake van een vestiging van een nieuwe gevoelige functie.
Voor de verdere realisatie van het plan zal indien nodig een KLIC-melding gedaan worden om te achterhalen of er relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.
Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
Op Europees en nationaal niveau heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de verplichte 'watertoets'. Een watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in de toelichting bij ruimtelijke plannen. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.
Een watertoets is verplicht als het gaat om een functieverandering en/of bestemmingswijziging. Op basis van informatie en randvoorwaarden vanuit waterbeheerder, het waterbeleid en relevante bodemgegevens worden de verschillende wateraspecten uitgewerkt in een waterparagraaf. De waterparagraaf beschrijft het huidige watersysteem alsmede de mogelijkheden en randvoorwaarden voor het toekomstig watersysteem. De waterparagraaf wordt afgestemd met de waterbeheerder.
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding. Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor onderhavige ontwikkeling relevante nota's.
Europa
Met ingang van december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht geworden. In het kader van de Kaderrichtlijn worden kwaliteitseisen gesteld, gericht op het beschermen en verbeteren van de aquatische ecosystemen (verplichting per stroomgebied). Deze richtlijn stelt als norm dat oppervlaktewateren binnen 15 jaar na inwerkingtreding moeten voldoen aan een 'goede ecologische' toestand (GET). Voor kunstmatige wateren, zoals de meeste stadswateren, geldt dat de oppervlaktewateren minimaal moeten voldoen aan een 'goed ecologisch potentieel' (GEP). Inmiddels zijn de GEP-normen per stroomgebied uitgewerkt.
Rijk
De Waterwet, die in werking is getreden in 2009, regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Op grond van deze wet moeten de provincies één of meer regionale waterplannen vaststellen die wat betreft de ruimtelijke aspecten de status van provinciale structuurvisie hebben. De Waterwet schrijft eveneens voor dat elke zes jaar een nieuw Nationaal Waterplan uitgebracht wordt. Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 is opgesteld vanuit het perspectief om een nationale Omgevingsvisie te ontwikkelen richting 2018 conform de Omgevingswet in wording. Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit NWP2 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Het beleid en de maatregelen in het nieuwe Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.
Waterschap Zuiderzeeland
Het Waterbeheerplan 2016-2021 van het waterschap Zuiderzeeland bevat langetermijndoelen (2050), doelen voor de planperiode (2016-2021) en maatregelen die het waterschap (samen met gebiedspartners) uit gaat voeren. Met de doelen en maatregelen uit het Waterbeheerplan geeft het waterschap invulling aan de wet- en regelgeving op regionaal, landelijk en Europees niveau. De doelen en maatregelen hebben betrekking op de kerntaken van het waterschap (zorgen voor waterveiligheid en voor voldoende en schoon water) en het thema water en ruimte. Hierbij gaat het om reguliere werkzaamheden, zoals peilbeheer, onderhoud aan dijken en het zuiveren van afvalwater en om nieuwe ontwikkelingen.
Om het voornemen te toetsen aan het waterbeleid, is de watertoets uitgevoerd. Het resultaat is als bijlage bijgevoegd (Bijlage 2). Op basis van de watertoets blijkt dat waterschap Zuiderzeeland geen belang heeft bij de voorgenomen ruimtelijke activiteit.
De verharding in het plangebied neemt toe met 125 vierkante meter. Daarnaast zal er ten oosten van de betreffende kavel een nieuwe ontsluiting worden gerealiseerd, om de agrarische kavel weer te ontsluiten. Binnen het plangebied zal een grote waterpartij worden gerealiseerd met natuurlijke oevers en eilanden. De waterpartij zal losstaan van het bestaande watersysteem aan de Sprengerweg.
Met het waterschap Zuiderzeeland is gecommuniceerd over het voornemen om een waterpartij te realiseren die los staat van het bestaande watersysteem. Doordat de waterpartij los staat van het watersysteem, ziet het waterschap geen probleem in de realisatie hiervan. Om ook in droge perioden water in de waterpartij te houden, is er voorgesteld een bron te slaan. Het waterschap heeft hiervan reeds aangegeven dat afhankelijk van de capaciteit van de bron een melding of watervergunning nodig is in het kader van de Waterwet en de Keur. In tijden van droogte kan het voorkomen dat een onttrekkingsverbod van kracht wordt. Advies is om op duurzamere wijze de waterpartij op peil te houden dan met grondwater, bijvoorbeeld door een afsluitende keileemlaag op de waterbodem aan te leggen.
Vanuit het aspect water zijn er geen belemmeringen voor onderhavig initiatief. Het waterschap heeft geen belang bij de voorgenomen ruimtelijke activiteit.
In de Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat op basis van selectiecriteria vastgesteld dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zal hebben of niet. Onderdeel D van de bijlage bevat activiteiten, plannen en besluiten waarvoor het maken van een m.e.r.-beoordeling verplicht is. Voor elke activiteit die genoemd wordt in kolom 1 van onderdeel D van het Besluit m.e.r. moet beoordeeld worden of er sprake is van (mogelijke) nadelige milieugevolgen. Voor activiteiten die onder de drempelwaarde zoals genoemd in kolom 2 van onderdeel D vallen, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze motivering dient qua inhoud aan te sluiten bij de m.e.r.-beoordeling, maar heeft geen vormvereisten.
Voorliggend initiatief komt niet voor in onderdeel D van het Besluit m.e.r. Een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling is niet vereist.
Voor onderhavig iniaitief is een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling niet vereist.
In een bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor een bepaald gebied opgenomen. Het onderhavige bestemmingsplan regelt de inrichting van het gebied op hoofdlijnen door de gronden te beleggen met een bestemming. Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (kaart) in samenhang met de regels. In dit hoofdstuk wordt het juridische deel van het bestemmingsplan nader toegelicht.
De regels en verbeelding zijn opgesteld conform de RO-standaarden 2012, waarbij in het bijzonder het IMRO 2012 (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) en de SVBP 2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) van belang zijn. Voor de regels is hoofdzakelijk aansluiting gezocht bij het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Dronten (D4000)'.
Het bestemmingsplan 'Sprengerlaan 4 Dronten (D4019)' bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels. Een gedeelte van de informatie op de verbeelding heeft geen juridisch betekenis, maar is slechts opgenomen om de leesbaarheid van en oriëntatie op de verbeelding te vergroten, zoals een kadastrale/BGT ondergrond. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de verbeelding.
De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan 'Sprengerlaan 4 Dronten (D4019)' zijn opgebouwd conform de door de SVBP 2012 voorgeschreven systematiek en omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels de overgangs- en slotregels.
De inleidende regels bestaan uit de volgende artikelen.
In de begripsregels worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsregels worden opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen, wordt in de 'wijze van meten' uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte e.d. van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de 'wijze van meten' worden in de SVBP 2012 richtlijnen gegeven.
De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat het gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning hebben verleend, welke dient te voldoen aan onder meer de regels van het bestemmingsplan, het Bouwbesluit en de Bouwverordening. De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:
Enkelbestemming 'Wonen'
Deze bestemming is in hoofdzaak bedoeld voor woondoeleinden. Tevens is een functieaanduiding 'Tuin' op het gehele gebied aanwezig, waardoor de gronden gebruikt worden voor tuinfuncties. Uitgangspunt binnen deze aanduiding is dat er geen bebouwing (gebouwen/overkappingen) mogen worden gerealiseerd. De inrichting van het gebied is geborgd door een voorwaardelijke verplichting, die verplicht stelt de aanplant van de beplanting binnen 2 jaar na vaststelling van het plan te realiseren.
Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'
Op de Archeologische beleidskaart van de gemeente Dronten wordt voor wat betreft archeologische terreinen en reële archeologische verwachtingen onderscheid gemaakt in 5 categorieën die ‘Archeologisch waardevolle gebieden’ worden genoemd. Het plangebied valt in categorie 4, waarvoor de planregels uit het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Dronten (D4000) zijn overgenomen.
Een anti-dubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De opgenomen anti-dubbeltelregel is gelijkluidend aan de in het Besluit ruimtelijke ordening voorgeschreven formulering.
Voor het hele plangebied geldt een aantal algemene regels. Het gaat hier om algemene bouw- en gebruiksregels, mogelijkheden om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen, en procedureregels worden behandeld.
In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening en de Wabo, overgenomen.
Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel geeft aan hoe het plan kan worden aangehaald.
De planontwikkeling komt geheel voor rekening en risico van de initiatiefnemer. De ontwikkeling zal geschieden conform hetgeen bepaald is in de Wet Ruimtelijke ordening. De verwezenlijking van het plan is dan ook niet afhankelijk van gemeentelijke investeringen. De kosten voor de ambtelijke afhandeling van de procedure worden verrekend op basis van de daarvoor geldende leges. Voor wat betreft planschade zal de gemeente met initiatiefnemer een planschadeverhaalsovereenkomst afsluiten. Het plan wordt dan ook economisch haalbaar geacht.
Voor onderhavig bestemmingsplan wordt de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in hoofdstuk 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, in samenhang met het gestelde in de Wet ruimtelijke ordening.
Initiatiefnemer heeft de omwonenden (Sprengerlaan 2 & 1) geïnformeerd over de voorgenomen plannen. Tevens is de eigenaar van de omliggende agrarische gronden geïnformeerd. Hierbij is het gehele ontwerp doorgenomen. Uit deze gesprekken blijkt dat er geen mogelijke bezwaren vanuit deze partijen zijn.
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. De instanties worden in kennis gesteld en krijgen de mogelijkheid om te reageren.