direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Biddinghuizen - Harderringweg 6 (D40013)
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0303.D40013-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Harderringweg 6 te Biddinghuizen in de gemeente Dronten bevindt zich een akkerbouwbedrijf met een bedrijfswoning. De huidige agrariër gaat stoppen en een familielid neemt de agrarische gebouwen over en een ander familielid de bedrijfswoning. De (voormalige) bedrijfswoning dient daarom losgemaakt te worden van het agrarisch bedrijf ter plaatse. Het voornemen voorziet op het regulier gaan bewonen van de (voormalige) bedrijfswoning. De bedrijfswoning krijgt daarmee de status plattelandswoning (zie ook paragraaf 2.2.2).

Het gebruiken van de (voormalige) bedrijfswoning voor regulier wonen is in strijd met het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied (D4000)'. Om de ontwikkeling toch juridisch-planologisch te regelen, kan gebruikt worden gemaakt van een wijzigingsbevoegdheid (artikel 3 lid 3.8 sub j), die het mogelijk maakt om een voormalige agrarische bedrijfswoning te bewonen. Dit wijzigingsplan geeft hieraan invulling.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Dronten, ten westen van de kern Biddinghuizen, aan de Harderringweg 6. De ligging van het plangebied in de omgeving en de direct omgeving is weergegeven in afbeelding 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D40013-VA01_0001.png"

Afbeelding 1.1 Globale ligging plangebied (Bron: Pdok.viewer)

1.3 Planologische regeling

1.3.1 Algemeen

Bestemmingsplan Buitengebied (D4000)

Het plangebied is juridisch-planologisch geregeld in het bestemmingsplan 'Buitengebied Dronten (D4000)', dat is vastgesteld op 5 oktober 2016. Hierin is het gebied bestemd als 'Agrarisch'. De bestaande bedrijfskavel is daarnaast voorzien van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel' met daarbij een maatvoering 'maximum hoogte: 95 m' en 'maximum hoogte: 105 m'. Daarnaast ligt deels op het plangebied de gebiedsaanduiding 'geluidzone - weg'. De sloot grenzend aan de bedrijfskavel is aangeduid als 'specifieke vorm van water - kavelstoot'.

Voorbereidingsbesluit geitenhouderijen

Op 29 januari 2019 is een voorbereidingsbesluit genomen ten aanzien van geitenhouderijen, waarbij nieuwvestiging van geitenhouderijen en uitbreiding van bestaand geitenhouderijen binnen 2 kilometer van een woonkern is verboden op basis van dit voorbereidingsbesluit. Het voorbereidingsbesluit is niet van toepassing op het planvoornemen en wordt verder buiten beschouwing gelaten.

Voorbereidingsbesluit recreatieparken

Op 18 februari 2021 is een voorbereidingsbesluit genomen ten aanzien van een verbod tot het niet-recreatief gebruiken van recreatiewoningen, stacaravans en (plaatsgebonden) kampeermiddelen. Het voorbereidingsbesluit is niet van toepassing op het planvoornemen en wordt verder buiten beschouwing gelaten.

In afbeelding 1.2 is het plangebied (rode omlijning) binnen het geldend bestemmingsplan indicatief weergegeven. In onderstaande paragraaf wordt de planologische situatie in het plangebied toegelicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D40013-VA01_0002.jpeg"

Afbeelding 1.2 Uitsnede geldende bestemmingsplan Buitengebied (D4000) (Bron: Ruimtelijke plannen.nl)

1.3.2 Beschrijving bestemmingen

Gronden met de bestemming ‘Agrarisch’ zijn bestemd voor agrarisch grondgebruik. Binnen de functieaanduiding ‘Specifieke vorm van agrarisch – bedrijfskavel’ is één agrarisch bedrijf met bedrijfswoning ten behoeve van de agrarisch bedrijfsvoering toegestaan. Een agrarisch bedrijf is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen. Ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van water – kavelsloot’ dient de kavelsloot behouden te blijven. De als 'geluidzone - weg' aangeduide gronden aan weerszijden van wegen zijn, naast de voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens aangeduid voor het tegengaan van een te hoge geluidbelasting van geluidgevoelige gebouwen vanwege het wegverkeer.

1.3.3 Strijdigheid

Het bewonen van de voormalige bedrijfswoning als reguliere woning is niet mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan. Op grond van een wijzigingsbevoegdheid (artikel 3 lid 3.8 sub j), binnen het geldend bestemmingsplan, kan de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voormalige agrarische bedrijfswoning' onder voorwaarden worden aangebracht. Het voorliggend initiatief voldoet aan de hiervoor gestelde voorwaarden zoals zal blijken uit de voorliggende toelichting (zie paragraaf 2.2.3). Met dit voorliggende wijzigingsplan wordt het gewenste juridisch-planologisch kader voor de gewenste ontwikkeling geschept.

1.4 Leeswijzer

In Hoofdstuk 2 wordt een beschrijving gegeven van de huidige situatie, de gewenste ontwikkelingen en de ruimtelijke inpassing daarvan. In hoofdstuk 3 worden de uitgangspunten getoetst aan de, voor het project relevante, beleid op rijks-, provinciaal- en gemeentelijk niveau. In Hoofdstuk 4 wordt de voorgenomen ontwikkeling getoetst aan milieu- en omgevingsaspecten. In Hoofdstuk 5 wordt de juridische regeling van het wijzigingsplan uitgelegd. Tenslotte wordt in Hoofdstuk 6 de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het project besproken.

Hoofdstuk 2 Projectbeschrijving

2.1 Beschrijving huidige situatie

Het plangebied ligt aan de Harderringweg 6, in het buitengebied en ten westen van de kern Biddinghuizen. In de omgeving zijn voornamelijk agrarische gronden en bedrijfsfuncties aanwezig. Het plangebied bestaat uit een erf met een agrarisch bedrijf en bedrijfswoning. Op het erf bevinden zich meerdere opstallen, waaronder een woning. Het plangebied is ontsloten op de Harderringweg. Ten oosten aangrenzend aan het plangebied bevindt zich een bouwbedrijf (Harderringweg 8). Aan de overzijde bevindt zicht een agrarisch bedrijf (Harderringweg 5). Voor de rest wordt het plangebied omsloten door agrarische gronden. In afbeelding 2.1 is het plangebied met de rode belijning indicatief te midden van de directe omgeving weergegeven. In afbeelding 2.2 is een vooraanzicht vanaf de Harderringweg op het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D40013-VA01_0003.jpeg"

Afbeelding 2.1 Luchtfoto omgeving plangebied (Bron: Pdok.viewer)

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D40013-VA01_0004.png"

Afbeelding 2.2 Aanzicht plangebied vanaf de Harderringweg (Bron: Google.streetview)

2.2 Gewenste situatie

2.2.1 Algemeen

Met dit wijzigingsplan wordt de (voormalige) bedrijfswoning in gebruik genomen als reguliere woning. Het akkerbouwbedrijf met de bijbehorende opstallen ter plaatse worden overgenomen door een familielid en blijft in gebruik als akkerbouwbedrijf. Hiermee is in de voorliggende situatie sprake van een 'plattelandswoning'. Wat hieronder wordt verstaan, is in de volgende paragraaf verwoord.

2.2.2 Plattelandswoning

Op 1 januari 2013 is de Wet plattelandswoning inwerking getreden. In de Wet plattelandswoning is geregeld dat het bijbehorende agrarische bedrijf niet in zijn bedrijfsvoering wordt belemmerd door de aanwezigheid van een plattelandswoning op korte afstand van het bedrijf. Voor de omliggende bedrijven blijft daarbij de plattelandswoning gelden als 'woning van derden' met de bijbehorende beschermingsregeling. De omliggende bedrijven moeten in hun bedrijfsvoering al rekening houden met deze 'bedrijfswoning van derden' en moeten dat met een toegekende status 'plattelandswoning' nog steeds. Voor die woning, ook al is deze in gebruik als plattelandswoning, gelden de normale milieunormen en eisen vanuit de milieuwetgeving. Voor de omliggende bedrijven en functies verandert door het toekennen van de status plattelandswoning feitelijk niets. Hiermee worden onevenredige nadelige effecten voor omliggende functies of bedrijven uitgesloten.

2.2.3 Planologische inpasbaarheid

Het voorliggend voornemen wordt planologisch geregeld door het toepassen van een wijzigingsbevoegdheid die is opgenomen in artikel 3.8 lid j, van het bestemmingsplan “Buitengebied Dronten (D4000)”. Hiermee kan op een voormalige agrarische bedrijfswoning de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voormalige agrarische bedrijfswoning' worden aangebracht waarmee een plattelandswoning mogelijk wordt gemaakt.

Wijzigingsbevoegdheid Artikel 3 lid 3.8, sub j

Burgemeester en Wethouders kunnen, met inachtneming van het gestelde in Bijlage 1, het plan wijzigen in die zin dat:

(...)

j. de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voormalige agrarische bedrijfswoning' wordt aangebracht, mits:

    • 1. een ander woongebruik dan op de wijze van een voormalige agrarische bedrijfswoning is uitgesloten;
    • 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de (agrarische) bedrijfsfunctie in de nabijheid, in die zin dat naburige (agrarische) bedrijven er door in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
    • 3. er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

De 'Bijlage 1' die is genoemd in de aanhef van de wijzigingsbevoegdheid is niet van toepassing op lid j.

Toetsing aan de wijzigingsbevoegdheid

Voor dit project is sprake dat een familielid het agrarische bedrijf met bijbehorende opstallen overneemt. De (voormalige)bedrijfswoning kan daardoor geen woonbestemming krijgen aangezien agrarische activiteiten plaats blijven vinden op het perceel. Ook de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven worden niet geschaad (zie ook paragraaf 4.2). Tenslotte blijkt uit Hoofdstuk 4 dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Gelet op het vorenstaande wordt voldaan aan de wijzigingsbevoegdheid.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk staat een beschrijving van het voor het plangebied van toepassing zijnde beleid, dat een direct verband houdt met de gewenste ontwikkeling. Daarbij wordt ingegaan op rijks- provinciaal-, en gemeentelijk beleid. Wanneer van toepassing kan het overige beleid nadere uitgangspunten voor de gewenste ontwikkeling in het plangebied opleveren.

3.1 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. En er nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.

Binnen de NOVI zijn 8 voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren.

Opgaven 

Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier opgaven:

  • 1. ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie;
  • 2. de economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden;
  • 3. steden en regio's sterker en leefbaarder maken;
  • 4. een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Realiseren opgaven

In de NOVI zijn twee instrumenten opgenomen om de opgaven te realiseren:

  • 1. De Omgevingsagenda.
    In de Omgevingsagenda agenderen het Rijk en regio de gezamenlijke vraagstukken en de gewenste aanpak daarvan. De Omgevingsagenda biedt een basis voor uitvoeringsafspraken en inzet van programma's en projectbesluiten van Rijk en regio.
  • 2. De NOVI-gebieden.
    Een NOVI-gebied is een instrument waarbij Rijk en regio meerdere jaren verbonden zijn aan de gezamenlijke uitwerking van de verschillende opgaven in het ruimtelijke domein. Vaak wordt voortgebouwd op bestaande samenwerkingstrajecten. Denk aan een Regio Deal en een verstedelijkingsstrategie.

De gemeente Dronten maakt deel uit van het NOVI-gebied 'Regio Zwolle'. De hoofdopgave in het NOVI gebied is Klimaatadaptatie. Deze hoofdopgave vraagt om een integrale aanpak van de volgende opgaven:

  • 1. Demodelta in een veranderend klimaat;
  • 2. Groei: stad en land verweven;
  • 3. Fijnmazig netwerk als kans voor slimme mobiliteit.

Conclusie

Gelet op de te realiseren opgaven uit de NOVI en de regionale opgaven kan de conclusie worden getrokken dat de voorgenomen ontwikkeling geen rijksbelangen raakt als opgenomen in de NOVI.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dat betekent dat overheden nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten motiveren met oog voor de behoefte en de beschikbare ruimte binnen stedelijk gebied. Onder stedelijke ontwikkelingen wordt verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Een ruimtelijk plan dat bij recht een stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, maar ten opzichte van het voorgaande planologische regime geen nieuw planologisch ruimtebeslag mogelijk maakt, maar alleen een planologische functiewijziging, voorziet in beginsel niet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, Bro.

Gelet op de ontwikkeling (toevoeging gebiedsaanduiding, waarbij geen sprake is van extra ruimtebeslag) wordt gesteld dat voorliggend plan geen nieuwe stedelijke ontwikkeling betreft. De ladder voor duurzame verstedelijking is in dit geval dan ook niet van toepassing.

Geconcludeerd wordt dat geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Flevoland - FlevolandStraks

De Omgevingsvisie FlevolandStraks (vastgesteld op 8 september 2017) geeft de visie van de provincie Flevoland op de toekomst van dit gebied. De visie gaat over de periode tot 2030 en verder. Het geeft aan welke kansen en opgaven er voor Flevoland liggen en welke ambities we hebben voor de toekomst. Het bijzondere verleden van de jongste provincie van Nederland vormt de basis van de visie.

In de visie staan de belangrijkste onderwerpen en ambities voor de toekomst van Flevoland. In de Omgevingsvisie wordt onderscheid gemaakt in kernopgaven en strategische opgaven. Deze opgaven hebben een tijdshorizon van circa tien tot vijftien jaar.

De drie kernopgaven zijn: het Verhaal van Flevoland (fysieke omgeving), krachtige Samenleving (sociaal-economische omgeving) en ruimte voor Initiatief (bestuurlijke omgeving). De strategische opgaven zijn: regionale kracht, circulaire economie, landbouw: meerdere smaken.

Kernopgave: Het verhaal van Flevoland.

In deze opgave wil de provincie laten zien waar ze vandaan komen. In 2030 en verder wil Flevoland de kroon op de eeuwenlange Hollandse inpolderingstraditie zijn. Dan staat Flevoland wereldwijd bekend als een 20e-eeuws wederopbouwlandschap met herinneringen uit een verder verleden.

De provincie wil dit bereiken door mensen het lef te laten hebben om de kansen voor nieuwe ontwikkelingen te pakken; zoals transformatie in de landbouw en duurzame energie.

Kernopgave: Krachtige Samenleving

In 2030 en verder staat Flevoland bekend als een omgeving met uitstekende mogelijkheden voor ontplooiing, ontwikkeling en ontspanning. Het is een aantrekkelijk vestigingsgebied. Het in Flevoland aanwezige talent alsmede de potentie, kracht en ondernemerschap van de samenleving worden benut. Bij nieuwe ontwikkelingen staat de Flevolander centraal. Bij de uitwerking van de opgaven uit de Omgevingsvisie en andere provinciale ontwikkelingen richt de provincie zich ook op het verbeteren van de sociaaleconomische positie van de Flevolanders.

Kernopgave: Ruimte voor Initiatief

De provincie wil er zijn voor zijn inwoners en wil de krachten vanuit de samenleving dan ook benutten. Hiervoor bieden ze ruimte voor ondernemers en mensen die hun droom willen realiseren. Iedereen die wil bijdragen aan een duurzame toekomst van Flevoland is van harte uitgenodigd.

Strategische opgave: regionale kracht

Stedelijke regio´s vormen in toenemende mate de motoren van de economie. Regiovorming verloopt niet vanzelf optimaal. Overheden kunnen het verschil maken door op slimme manier de goede voorwaarden te creëren voor economische groei. In 2030 en verder heeft Flevoland een aantal voorzieningen dat op bovenregionaal niveau van excellente kwaliteit is.

Strategische opgave: Circulaire Economie

Voor Flevoland ligt in de omschakeling naar een circulaire economie een kans. In een circulaire economie worden materialen eindeloos hergebruikt en zijn producten zoveel mogelijk gemaakt van hernieuwbaar materiaal. In 2030 en verder staat Flevoland bekend als de grondstoffenleverancier voor de circulaire economie. (Rest)stromen uit de landbouw, bedrijven en huishoudens worden geschikt gemaakt voor duurzaam (her)gebruik. Groene grondstoffen en gebruikte materialen worden zodanig bewerkt dat ze snel en gemakkelijk hun weg vinden naar bestaande en nieuwe afzetmarkten, in Flevoland, in Nederland en wereldwijd.

Strategische opgave: Landbouw: Meerdere Smaken

Flevoland is van oorsprong een landbouwprovincie. Ontwikkelingen in deze sector vragen een groot aanpassingsvermogen. In 2030 en verder staat Flevoland bekend om haar meerdere smaken in de agrosector, die door haar aanpassingsvermogen vernieuwingen en innovaties voortvarend en snel in praktijk brengt.

De ontstaansgeschiedenis van de polder is terug te vinden in de kwaliteiten. Flevoland is sterk in techniek, technologie en primaire productie, zoals pootaardappelen en biologische landbouw. Vanuit de lucht lijkt de landbouw in de provincie op elkaar, maar op het erf heeft elk bedrijf zijn eigen specialisatie, schaal en bedrijfsmodel. Er is veel variatie en deze neemt toe, van verwerking, energie, technologie tot stadslandbouw.

Toetsing aan de Omgevingsvisie Flevoland - FlevolandStraks

Het voornemen voorziet op het regulier gaan bewonen van de (voormalige) bedrijfswoning. Hierbij wordt de bedrijfswoning losgemaakt van het akkerbouwbedrijf met de bijbehorende opstallen. Deze worden overgenomen door een familielid. Hiermee blijft de agrarische functie van het perceel in stand. Deze ontwikkeling is in overeenstemming met de provinciale omgevingsvisie.

Omgevingsprogramma Flevoland

In het Omgevingsprogramma Flevoland is ervoor gekozen al het bestaande beleid voor de ontwikkeling, het gebruik, het beheer, de bescherming of het behoud van de fysieke leefomgeving te bundelen in één programma. Op deze wijze zijn de provinciale beleidskeuzes compact beschreven en is de samenhang tussen de verschillende beleidsterreinen het beste gewaarborgd.

De provincie stelt in het omgevingsprogramma dat zij de vitaliteit van het landelijk gebied wil vergroten en de gebruiksmogelijkheden ervan meer wil afstemmen op de maatschappelijke behoeften. Ten aanzien van agrarische activiteiten is ook in Flevoland sprake van schaalvergroting en herstructurering van de landbouw. De provincie wil agrarische bedrijvigheid die zich in de eerste plaats richt op duurzame productie en verwerking van landbouwproducten optimale ontwikkelingskansen geven. Bovendien wil de provincie ruimte bieden aan nieuwe functies in het landelijk gebied om het economisch draagvlak te verbreden en deze te verweven met de bestaande landbouwfunctie. In de beleidsregel kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied zijn de voorwaarden en maatvoering concreter uitgewerkt. Verder moet er voldaan worden aan een goede ruimtelijke ordening, waaronder een landschappelijke inpassing en een goede verkeersafwikkeling.

De landbouw verandert in hoog tempo van een beschermde en ondersteunde sector naar een sector die moet concurreren op de wereldmarkt. Bedrijven reageren hierop met schaalvergroting, specialisatie, intensivering en een verschuiving van akkerbouw naar veehouderij. Ook zijn er bedrijven die oplossingen zoeken in verbreding van de bedrijfsvoering, zoals verwerking van agrarische producten, het telen van energie- of andere gewassen, mestvergisting, recreatie en toerisme. De provincie wil de agrarische sector in de verdere ontwikkeling faciliteren en ondersteunen. In een duurzame, vitale landbouwsector ontstaan er meer mogelijkheden voor de ontwikkeling van andere economische functies in het landelijk gebied.

Toetsing aan de Omgevingsprogramma Flevoland

De voorgenomen ontwikkeling betreft een agrarisch bedrijf waarbij de agrarische opstallen door een andere eigenaar dan de eigenaar van de bedrijfswoning gebruikt worden. Hiermee blijven de opstallen in gebruik voor agrarisch doeleinden en wordt de woning gebruikt als plattelandswoning. Deze ontwikkeling is in overeenstemming met het gestelde in het omgevingsprogramma.

Beleidsregel kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied 2008

De provinciale beleidsregel 'Kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied 2008' is van toepassing op perceelsgebonden ontwikkelingen in het agrarisch gebied. Het landelijk gebied van Flevoland heeft voor een groot deel een agrarische functie. Ontwikkelingen in de landbouwsector maken het wenselijk meer ruimte te bieden aan kleinschalige niet-agrarische of agrarisch aanverwante functies en vergroting van (voormalige) agrarische bouwpercelen, voor zover deze de bestaande activiteiten en functies niet hinderen, niet leiden tot verstedelijking van het landelijk gebied en landschappelijk, milieutechnisch en verkeerskundig goed worden ingepast. Daarbij dienen de ontwikkelingsmogelijkheden van de landbouw behouden te blijven of verder versterkt te worden.

Toetsing van het initiatief aan het ‘Omgevingsprogramma Provincie Flevoland’

De voorliggende functiewijziging, is passend binnen deze beleidsregel van de provincie. De bestaande functies in de omgeving vinden geen belemmeringen, zoals blijkt uit paragraaf 4.2.

3.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Dronten 2030

In het najaar van 2012 heeft de gemeenteraad van Dronten een structuurvisie vastgesteld. Naast het richting geven aan de toekomstige ontwikkelingen in de gemeente Dronten is de structuurvisie vooral bedoeld om te enthousiasmeren, te verleiden en te inspireren en andere partijen aan te zetten tot initiatieven en investeringen. De structuurvisie is daarmee niet alleen een kader, maar ook een aanjager voor toekomstige ontwikkelingen. Zij moet niet alleen de gemeente, maar ook ondernemers, bewoners en andere overheden aanzetten tot initiatieven en acties. Het gaat er in de structuurvisie om dat niet alleen problemen benoemd worden en oplossingen aangedragen worden, maar vooral ook dat de ‘genius loci’ (het DNA) van de gemeente benoemd wordt en dat ingezet wordt op het behouden en verbeteren van die identiteit.

Dronten is van oudsher een agrarische gemeente en ook vandaag de dag is de landbouw nog altijd een zeer belangrijke pijler in de gemeente. Vooral de akkerbouw vormt een belangrijk onderdeel van de Drontense economie en bepaalt voor een groot deel het landschappelijk beeld van de gemeente. Het grootschalige open landschap heeft nog steeds een grotendeels agrarisch karakter en dat moet ook in de toekomst zo blijven. De landbouwsector en de innovatie die daarin plaatshebben moeten ook in 2030 in Europa nog steeds hoog aangeschreven staan.

Het grootschalige agrarische kerngebied draagt in sterke mate bij aan het imago en de voorbeeldfunctie van de gemeente op het gebied van duurzaamheid. De gemeente Dronten is al sinds 2007 CO²-neutraal, wat vooral een gevolg is van de aanwezigheid van windturbines in het agrarische kerngebied. In 2030 wil de gemeente klimaatneutraal worden.

Een belangrijke ontwikkeling die al enige tijd gaande is en die in de toekomst verder door zal zetten, is de schaalvergroting die noodzakelijk is om de bedrijfsvoering te laten renderen (het samenvoegen van land van meerdere bedrijven in één bedrijf). In de gemeente Dronten is voldoende ruimte voor deze schaalvergroting. In de “Economische Visie Dronten 2015 - Koersen op Karakter” (2010) is reeds ingezet op het verruimen van de mogelijkheden voor agrariërs. Dit geldt vooral voor de akkerbouw.

Conclusie:

Het gemeentelijk beleid staat positief tegenover verdere ontwikkeling van het agrarisch gebied. Dit plan voorziet in een toepassing van een wijzigingsbevoegdheid waarmee agrarische bedrijven niet belemmerd worden in hun bedrijfsvoering en de woning gebruikt kan worden als plattelandswoning. Hiermee past het voornemen volledig in het beleid van de gemeente.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Verkeer en parkeren

Ten aanzien van de verkeersbewegingen wordt gesteld dat per saldo deze gelijk blijft aangezien er geen sprake is van uitbreiding. Hiermee blijft de verkeersgeneratie op de Harderringweg gelijk met de huidige situatie.

Ten aanzien van het parkeren wordt gesteld dat het perceel over voldoende ruimte beschikt voor parkeren.

De gewenste ontwikkeling brengt geen belemmering voor de aspecten verkeer en parkeren met zich mee.

4.2 Milieuzonering

Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het wijzigingsplan mogelijk is.

Gebiedstypen

Volgens de VNG-uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving sprake is van een "rustige woonwijk" of een "gemengd gebied".

Een "rustige woonwijk" is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. In de VNG-uitgave wordt het buitengebied veelal gerekend tot het omgevingstype "rustige woonwijk".

Een "gemengd gebied" is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.

Het plangebied ligt in het buitengebied waar veel functies gescheiden van elkaar plaatsvindt. Voor het plangebied wordt daarom uitgegaan van het omgevingstype "rustige woonwijk".

Milieucategorie   Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk   Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

Toetsing

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG-uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Er wordt bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen en rol:

  • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).

Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling (bestemmen van de plattelandswoning) leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast of wanneer de nieuwe functie de bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven aantast.

Met de voorgenomen ontwikkeling verandert het woon- en leefklimaat van omwonenden niet omdat de functie hetzelfde blijft (wonen). Daarnaast is er geen sprake van het beperken van ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven aangezien in de bestaande situatie al rekeningen gehouden diende te worden met de aanwezige (bedrijfs)woning. Het agrarische bedrijf op het perceel zelf wordt daarnaast niet belemmerd. Dit is geregeld in de Wet plattelandswoning (zie ook paragraaf 2.2.2).

Interne werking

Voor de interne werking gaat het om de vraag of de ontwikkeling van een bedrijfswoning naar een plattelandswoning hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving. Voor de plattelandswoning betreft de dichtstbijzijnde bedrijfsactiviteit het akkerbouwbedrijf op het perceel Harderringweg 5 (40 meter) en het bouwbedrijf op het perceel Harderringweg 8 (65 meter). Een akkerbouwbedrijf valt volgens de VNG-brochure in milieucategorie 2, waarvoor een richtafstand van 30 meter voor geluid geldt. Voor de aspecten stof, geur en gevaar bedraagt de aanbevolen afstand 10 meter. Het bouwbedrijf is in omvang kleiner dan 2.000 m2 en is volgens de VNG-brochure een milieucategorie 3.1 bedrijf, waarvoor een richtafstand van 50 meter voor geluid, voor stof 30 meter en voor geur en gevaar 10 meter geldt. Gelet op de afstand van de plattelandswoning en de omliggende bedrijfsactiviteiten wordt voldaan aan de richtafstand en is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Tenslotte dient bepaald te worden of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor de plattelandswoning ten opzichte van het agrarische bedrijf op het perceel zelf. De woning behoorde als bedrijfswoning bij het akkerbouwbedrijf op het perceel Harderringweg 6. Op basis van de milieuwetgeving behoort de woning tot dezelfde inrichting (zie ook paragraaf 2.2.2). Voor de woning, ook al is deze in gebruik als plattelandswoning, gelden wel de normale milieunormen en eisen vanuit de milieuwetgeving. Hier dient dan ook nader aan getoetst te worden. Hierbij wordt uitgegaan van de maximale toegestane planologische situatie ter plaatse.

Maximale planologische situatie

Op basis van het geldende bestemmingsplan is een agrarisch bedrijf toegestaan (zie ook paragraaf 1.3). Een agrarisch bedrijf betreft een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen. Op basis van het bestemmingsplan is een grondgebonden agrarische bedrijf gericht op akker- en vollegrondstuinbouw, fruitteelt, boomteelt, houtteelt en sierteelt. Daarnaast zijn niet-grondgebonden agrarische bedrijven als glastuinbouw en intensieve kwekerij (zoals een champions) toegestaan. Tenslotte is ook aquacultuur, de teelt van (zout)watergebonden organismen, toegestaan. In de VNG-uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" geldt voor een aquacultuur (vis- en schaaldierkwekerijen) als richtafstand 100 meter voor geur, 30 meter voor stof, 50 meter voor geluid en 0 meter voor gevaar.

Op het perceel Harderringweg 6 kunnen voornoemde functies niet gevestigd worden, aangezien de bestaande omliggende bedrijfswoningen al op veel kortere afstand dan 100 meter vanaf het agrarisch bouwperceel staan. De afstand die in principe moet worden aangehouden is de afstand van het (agrarisch) bouwperceel tot de bestaande afstand van de woning van derden. De woning van het bouwbedrijf aan de Harderringweg 8 ligt slechts op 20 meter vanaf het agrarische bouwperceel (exclusief landschappelijke inpassing). De woning op het perceel Harderringweg 5 tegenover het bedrijf, ligt op ongeveer 35 meter afstand.

De mogelijkheden die op dit perceel daarom maximaal planologisch aanvaardbaar zijn, zijn bedrijven uit milieucategorie 2, waarop een normafstand van 30 meter van toepassing is. Op grond daarvan zijn alleen agrarische bedrijven in de vorm van akkerbouwbouw, fruitteelt en tuinbouw mogelijk. Bij deze bedrijven geldt een richtafstand van 30 meter voor geluid en voor de aspecten stof, geur en gevaar een richtafstand van 10 meter.

Toetsing plattelandswoning aan de maximale planologische situatie

Momenteel is er (nog) geen kadastrale verdeling aanwezig tussen de plattelandswoning en het aanwezige agrarisch bedrijf. De afstand van de plattelandswoning tot de gevel van de schuren, waar de bedrijfsactiviteiten plaatsvindt, bedraagt tenminste 20 meter. De afstand tussen de plattelandswoning en het pad waarlangs de werktuigen en goederen naar de opslag worden getransporteerd bedraagt tenminste 10 meter. Gelet op de richtafstand, van een agrarisch bedrijf, wordt alleen voor het aspect geluid niet voldaan aan de richtafstand. Hieronder wordt dan ook nader ingegaan op dit aspect.

Geluid

Wat betreft het aspect geluid wordt niet voldaan aan de richtafstand van 30 meter. De activiteiten zijn op de locatie hoofdzakelijk opslag en stalling. De akoestisch relevante activiteiten zijn de transportbewegingen van de landbouwvoertuigen met materieel van en naar de inrichting. De daadwerkelijk agrarische activiteiten vinden namelijk niet op het perceel zelf maar op het land plaats. Op het perceel is de snelheid van de transportbewegingen, lager dan 15 km-uur en daarmee zeer laag. Het geluid dat deze bewegingen veroorzaken is passend in het karakter van de omgeving en gebeurt slechts enkele malen per dag. Daarmee draagt het slechts beperkt bij aan de geluidbelasting van representatieve bedrijfssituatie. Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat in voldoende mate is aangetoond dat de bedrijfsactiviteiten van het bedrijf niet zodanig van aard en omvang zijn dat in de plattelandswoning onaanvaardbare geluidoverlast wordt ondervonden.

Conclusie

Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de plattelandswoning. Daarnaast wordt het agrarische bedrijf op het perceel en de bedrijven rondom niet verder belemmerd in hun bedrijfsvoering en worden de ontwikkelingsmogelijkheden van de bedrijven niet verder aangetast.

4.3 Geurhinder

Voor veehouderijen met een milieuvergunning geldt de Wet geurhinder en veehouderij. In deze wet zijn voor bepaalde typen dieren geurnormen opgenomen. Ten aanzien van dieren waarvoor geen geurnorm is vastgesteld, gelden vaste afstanden. Voor veehouderijen gelden de vaste afstanden uit het Activiteitenbesluit. Ten opzichte van geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom geldt een (vaste) afstand van 50 meter.

De dichtstbijzijnde veehouderij bevindt zich op circa 400 meter ten zuidwesten van het plangebied. Het betreft de veehouderij aan de Harderringweg 3. De beoogde ontwikkeling ligt op voldoende afstand van de veehouderij. De voorgestelde ontwikkeling levert daardoor geen beperkingen voor bestaande bedrijfsactiviteiten op. De afstand is zodanig dat tevens een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.

4.4 Ecologie

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Deze zijn geregeld in de nieuwe Wet natuurbescherming (Wnb). Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt niet in de directe nabijheid van beschermde natuurgebieden. Het dichtsbijzijnde natuurgebied is Veluwe randmeren en ligt op circa 5,5 km afstand het plangebied. Gezien de aard en de omvang van de voorgestelde ontwikkelingen en de afstand van het plangebied tot beschermde gebieden, kan worden gesteld dat dit wijzigingsplan geen (significante) effecten op de natuurwaarden in de omgeving heeft.

Stikstofdepositie

Aangezien het gaat om de voortzetting van een agrarisch bedrijf, dat is gevestigd op een locatie die is bestemd voor agrarische bedrijvigheid en het omzetten van een bedrijfswoning naar een plattelandswoning zijn significante gevolgen voor beschermde natuurwaarden als gevolg van een toename in stikstofdepositie uitgesloten. Het bestemmingsplan is daarom uitvoerbaar in het kader van de Natuurbeschermingswet.

Soortenbescherming

De soortenbescherming vindt primair plaats via de nieuwe wet Natuurbescherming. Op grond van deze wet mogen geen beschermde planten en dieren (en hun verblijfsplaatsen), die in de wet zijn aangewezen, worden verstoord. Voor soorten die vermeld staan op bijlage IV, zoals vleermuizen, van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode-Lijst soorten is een zware bescherming opgenomen. De verblijfplaatsen van beschermde soorten mogen niet negatief worden beïnvloed door bouwactiviteiten.

De gewenste situatie die de initiatiefnemers voor ogen hebben voorziet niet in het kappen van bomen, het dempen van sloten, en/of het slopen van gebouwen. Aantasting van beschermde soorten en strijdigheid met de Wet natuurbescherming wordt daardoor uitgesloten.

Voor alle soorten blijft de algemene zorgplicht van kracht. Bij verstoring van dieren moeten deze de gelegenheid krijgen te vluchten naar een nieuwe leefomgeving.

4.5 Archeologie

In de Erfgoedwet zijn archeologische resten beschermd. Wanneer de bodem wordt verstoord moeten archeologische resten intact blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.

De gemeente Dronten heeft eigen archeologisch beleid. Op basis van dit beleid zijn in bestemmingsplannen dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie' opgenomen. Voor het plangebied geldt geen dubbelbestemming. Daarnaast is sprake van alleen een wijziging in het gebruik van de bedrijfswoning. Daarom kan archeologisch onderzoek achterwege blijven. Vanuit dit aspect bestaan dus geen belemmeringen voor de uitvoering van het plan.

4.6 Cultuurhistorie

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een ruimtelijk plan een beschrijving opgenomen moet worden van de manier waarop met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.

Binnen het plangebied zijn geen specifieke cultuurhistorische waarden aanwezig. Wel kunnen de structuren en kenmerken van het landschap als cultuurhistorisch waardevol worden aangemerkt. Om dat slechts sprake is van een functiewijziging van bestaande gebouwen worden de aanwezige cultuurhistorische waarden gerespecteerd. Het is niet nodig om aanvullende eisen te stellen ten aanzien van de bescherming van cultuurhistorische waarden.

4.7 Water

Het waterschap Zuiderzeeland is geïnformeerd over het wijzigingsplan via de Digitale watertoets (www.dewatertoets.nl). Hiermee is bepaald dat het plan niet leidt tot effecten met betrekking tot de waterhuishouding of de afvalwaterketen. Verder overleg is niet nodig. Het waterschap geeft een positief wateradvies, waarbij is aangegeven dat de procedure 'Geen waterschapsbelang' van toepassing is. De watertoets is als bijlage 1 bij de toelichting opgenomen, het wateradvies in bijlage 2.

4.8 Bodem

Voor het wijzigingsplan geldt als uitgangspunt dat de grond geschikt is voor de toekomstige functie. Verdachte plekken dienen te worden gesignaleerd vanuit een goede ruimtelijke ordening. Waar nodig moeten saneringsmaatregelen worden aangegeven. Bij nieuwbouw waarborgt de Wet bodembescherming dat er geen risico's voor de volksgezondheid aanwezig zijn.

De ontwikkeling vindt plaats op het voormalige erf van een agrarisch bedrijf. Het is niet aannemelijk dat deze gronden door het huidige gebruik verontreinigd zijn. Ook zijn er geen verdachte activiteiten uit het verleden bekend. Er is dus geen sprake van een verdachte locatie. Tot slot worden geen voormalige bedrijfsgebouwen in gebruik genomen ten behoeve van de woonfunctie. Het uitvoeren van bodemonderzoek is daarom in het kader van dit wijzigingsplan niet nodig.

4.9 Geluid

Ten aanzien van geluidshinder is de Wet geluidhinder (Wgh) van kracht. Doel van deze wet is het terugdringen van hinder als gevolg van geluid en het voorkomen van een toename van geluidshinder in de toekomst. Voor het onderhavige plan is alleen geluidshinder als gevolg van weg verkeerslawaai van belang, want in de nabijheid bevinden zich geen spoorwegen of geluidsgezoneerde bedrijventerreinen. In de wet is bepaald dat elke weg in principe een zone heeft, waar aandacht aan geluidshinder moet worden besteed. De Wgh onderscheidt geluidsgevoelige objecten enerzijds en niet-geluidsgevoelige objecten anderzijds. De Wgh stelt dat op de gevels van geluidsgevoelige objecten voldaan moet worden aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

Het plangebied ligt in de geluidzone van de Harderringweg. Hiervoor geldt een maximum snelheid van 60 km/uur. De weg heeft dus een geluidzone (250 meter) en het plangebied ligt hier binnen.

Op basis van art. 76 lid 3 Wgh hoeft de geluidbelasting van een aanwezige weg (waar geen wijzigingen optreden) op bestaande woningen niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Hieronder valt het omzetten van een agrarische bedrijfswoning naar een (burger)woning. Er is daarmee sprake van een bestaande situatie in de zin van de Wgh.

4.10 Luchtkwaliteit

Een onderdeel van de Wet milieubeheer betreft luchtkwaliteit. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) van belang. Projecten die slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan de luchtverontreiniging zijn op grond van de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden.

Omdat het wijzigingsplan voorziet in functiewijziging wordt geconcludeerd dat het Besluit NIBM van toepassing is. Het aantal verkeersbewegingen neemt hierdoor niet of nauwelijks toe. Daarnaast is sprake van een ontwikkeling in een landelijke omgeving. Uit de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland blijkt dat in de omgeving van het beoogde initiatief de jaargemiddelde achtergrondconcentratie voor zwevende deeltjes (Pm10) in 2016 lag onder de 18 ug/m3. Hierbij wordt de grenswaarde van 40 ug/m3 als jaargemiddelde concentratie niet overschreden. Er is hier sprake van een goede luchtkwaliteit.

Voor plattelandswoningen geldt dat voor de aspecten geur en geluid de beoogde plattelandswoning mag worden beoordeeld als zijnde een agrarische bedrijfswoning van het voormalige agrarische bedrijf. Voor wat betreft luchtkwaliteit moet de plattelandswoning wel als reguliere woning worden beoordeeld. Vooral als het gaat om intensieve veehouderijbedrijven kan de luchtkwaliteit mogelijk problematisch zijn. Het agrarische bedrijf waar deze woning bij hoorde betreft een grondgebonden akkerbouwbedrijf. In de landbouwsector is voornamelijk de emissie van fijn stof bepalend voor de luchtkwaliteit op de omgeving. Emissies van de overige stoffen, waaraan volgens de Wet luchtkwaliteit getoetst moet worden, zijn verwaarloosbaar en voldoen aan de Wet luchtkwaliteit. Fijnstof komt voornamelijk vrij bij grootschalige verbrandingsprocessen of grote aantallen vervoersbewegingen. In onderhavige situatie is hier geen sprake van. Voor wat betreft de transportbewegingen van het akkerbouwbedrijf kan gesteld worden dat deze aantallen te verwaarlozen zijn. Met behulp van de NIBM-tool is berekend wat het effect van deze extra verkeersgeneratie op de luchtkwaliteit is. Het resultaat is weergegeven in afbeelding 4.1. Hieruit blijkt dat een noemenswaardige aantasting van de luchtkwaliteit door het akkerbouwbedrijf niet aan de orde is. Er is sprake van goede ruimtelijke ordening. Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is bij dit plan niet noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D40013-VA01_0005.png"

Afbeelding 4.1 Weergave van het resultaat van de NIBM-tool. (Bron: Infomil.nl)

4.11 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het plaatsgebonden risico (PR) is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. Het groepsrisico is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico (GR) moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.

Voor het groepsrisico is een oriënterende waarde bepaald. Dit betreft geen harde norm, maar vormt een onderdeel bij de beoordeling van de aanvaardbaarheid van het risico. In algemene zin geldt dat wanneer het groepsrisico onder de oriënterende waarde blijft, er sprake is van een acceptabel risiconiveau.

In het kader van het aspect externe veiligheid is de risicokaart geraadpleegd. Hieruit blijkt dat in of nabij het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. De dichtstbijzijnde risicovolle inrichting ligt op meer dan 500 meter afstand. Ook valt het plangebied niet in het invloedgebied van routes voor gevaarlijke stoffen of buisleidingen. Het aspect externe veiligheid vormt voor dit wijzigingsplan dan ook geen beperkingen en aanvullend onderzoek kan achterwege blijven.

4.12 Kabels en leidingen

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.

In of nabij het plangebied lopen geen hoofd kabels. Ook liggen er geen relevante zones over het plangebied.

 

4.13 Vormvrije mer-beoordeling

Beleid en Normstelling

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • 1. Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan);

Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.

  • 2. Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3);

Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).

  • 3. Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4);

Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. In deze paragraaf vindt deze vormvrije m.e.r.-beoordeling plaats.

Onderzoek

Drempelwaarden Besluit m.e.r.

De voorgenomen ontwikkeling maakt de bouw van een vrijstaande woning mogelijk. Dit betekent dat voorliggende ontwikkeling m.e.r.-(beoordelings)plichtig is, indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.

In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Wel is sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r., namelijk: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject'. Aangezien hier in dit geval sprake van is dient te worden getoetst of sprake is van m.e.r-beoordelingsplicht. Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Indien het project wordt vergeleken met de drempelwaarden uit de D-lijst kan worden geconcludeerd dat de drempelwaarden niet worden overschreden. Daarmee is het voorliggend project geen m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit aangezien deze pas geldt bij een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.

Indien hierbij de drempelwaarden uit de D-lijst voor deze activiteit (o.a. 2000 of meer woningen) wordt vergeleken met de omvang van de ontwikkeling, functiewijziging van bedrijfswoning naar wonen, wordt geconcludeerd dat sprake is van een wezenlijk ander schaalniveau en een activiteit die vele malen kleinschaliger is. Daarnaast is de ontwikkeling gelijkwaardig aan de huidige gebruiksfunctie van de woning op het perceel waardoor nadelige milieueffecten nagenoeg uitgesloten kunnen worden. Gelet op de kenmerken van het project (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Eén en ander is tevens bevestigd in de in dit hoofdstuk aanbod gekomen milieu- en omgevingsaspecten en de daarvoor, indien van toepassing, uitgevoerde onderzoeken.

Conclusie

Deze ontwikkeling is niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. Tevens zijn geen belangrijk nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van het wijzigingsplan.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

Verbeelding

Het wijzigingsplan gaat vergezeld van een verbeelding. Na onherroepelijk worden van het wijzigingsplan maakt de verbeelding deel uit van het bestemmingsplan Buitengebied Dronten (D4000). Op de verbeelding wordt de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voormalige agrarische bedrijfswoning' toegevoegd. Hiermee is het mogelijk om te wonen in een voormalige bedrijfswoning. Op de verbeelding is verder de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' opgenomen ter plaatse van het agrarische bedrijf om te voorkomen dat er een bedrijfswoning wordt gerealiseerd.

Regels

De regels die deel uitmaken van het bestemmingsplan Buitengebied Dronten (D4000) zijn onverkort van toepassing op dit wijzigingsplan.

In de regels is een koppeling gelegd met deze bestemming 'Agrarisch' met de daarbij behorende maatvoeringen en functieaanduidingen. Tenslotte is in de algemene regels de koppeling gelegd tussen de geldende gebiedsaanduidingen uit het bestemmingsplan Buitengebied Dronten (D4000).

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een plan. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het wijzigingsplan doorloopt de procedure zoals vastgelegd in artikel 3.6 lid 1 sub a van de Wro. Door het voeren van de genoemde procedure, met de daar bijhorende zienswijzen-, c.q. beroepsprocedure, wordt de maatschappij betrokken bij het plan. Het ontwerpwijzigingsplan heeft van 10 mei 2023 tot en met 20 juni 2023 zes weken voor een ieder ter inzage heeft gelegen. Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen zijn ingediend. het wijzigingsplan is vervolgens of 6 juli 2023 ongewijzigd vastgesteld.

Ter voorbereiding op het ontwerp van het wijzigingsplan heeft de initiatiefnemer in het kader van participatie gesproken met de direct omwonenden.

Gespreksverslag participatie februari 2022

Vanwege het voornemen om het bestemmingsplan te wijzigen aan de Harderringweg 6 te Biddinghuizen is er besloten om omwonenden tijdig kennis te laten nemen van dit voornemen. De omwonenden zijn persoonlijk benaderd en geïnformeerd over het voornemen. In deze gesprekken hebben de initiatiefnemers het plan mondeling toegelicht. Geconcludeerd kan worden dat het houden van deze overlegmomenten met waardering en enthousiasme aangaande het wijzigingsplan is ontvangen. In bijlage 3 is een overzicht van de omwonenden met wie gesproken is opgenomen.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan is het van belang te weten of het wijzigingsplan economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door een financieel haalbaar plan en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

De kosten voor de ontwikkeling komen voor rekening van de initiatiefnemer. Aangenomen wordt dat deze over de financiële middelen beschikt om het plan uit te kunnen voeren. Hiermee wordt het plan financieel haalbaar geacht.

Grondexploitatie

De gemeente moet, volgens de grondexploitatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), de gemaakte gemeentelijke kosten verhalen op de initiatiefnemers van de ontwikkeling. Dit geldt overigens alleen wanneer sprake is van bouwplannen, zoals opgenomen in het Bro. Er is geen sprake van een bouwplan in de zin van het Bro. Het opstellen van een exploitatieplan is niet aan de orde. Kosten worden verhaald via leges. Wel zal met de initiatiefnemers een planschade overeenkomst worden gesloten.