direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Chw bestemmingsplan Dronten - Herontwikkeling Flevomanege (D1007)
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0303.D1007-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan De Zuid 30 te Dronten (zuid) is een manege aanwezig. Het voornemen is om deze locatie te herontwikkelen tot een woongebied. Het plan omvat de bouw van maximaal 141 woningen met een diversiteit aan woningtypen gericht op een diverse doelgroepen.

De ontwikkeling is niet mogelijk op basis van het geldende bestemmingplan Woongebieden Dronten (D1000). Ter plaatse geldt de bestemming 'Sport - Manege' waarbinnen woningbouw niet is toegestaan.

De gemeente Dronten wil meewerken aan de ontwikkeling door middel van het opstellen van een nieuw bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Begrenzing plangebied

De begrenzing is afgestemd op het stedenbouwkundig plan van de ontwikkeling. De ligging en begrenzing van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D1007-ON01_0001.png"

Afbeelding 1.1 Ligging van het plangebied in de kern Dronten en ten opzichte van de directe omgeving (bron: www.pdok.nl)

1.3 Planologische regeling

Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan 'Woongebieden Dronten (D1000)', dat op 31 januari 2019 is vastgesteld door de gemeenteraad van Dronten. De gronden binnen het plangebied zijn voorzien van de bestemmingen 'Sport - Manege', 'Groen' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. In afbeelding 1.2 is een uitsnede van het huidige bestemmingsplan opgenomen.

Binnen de bestemming 'Sport - Manege' is een manege inclusief een bedrijfswoning toegestaan. De bebouwing dient binnen het aangegeven bouwvlak gebouwd te worden en voor de locatie van de bedrijfswoning is de aanduiding 'bedrijfswoning' opgenomen. Binnen de bestemming 'Groen' is geen bebouwing toegestaan. De bestemming is bedoeld voor openbare en structuurbepalende groenvoorzieningen.

Tot slotte is het zuidelijk deel voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. Hier is archeologisch onderzoek nodig bij ingrepen groter dan 1,7 hectare. Paragraaf 4.2 gaat hier nader op in.

Op grond van het geldende bestemmingsplan is het niet toegestaan om woningen binnen de bestemming 'Sport - Manege' te realiseren. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in een adequaat juridisch-planologisch kader voor de voorgenomen ontwikkeling en toont aan dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met 'een goede ruimtelijke ordening'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D1007-ON01_0002.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D1007-ON01_0003.png"

Afbeelding 1.2 Uitsnede huidige bestemming 'Woongebieden Dronten (D1000)' met daarop in het rood het plangebied weergeven (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

1.4 Leeswijzer

Na deze inleiding, wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de huidige situatie en het voorgenomen plan. Dit wordt in de hoofdstukken 3 en 4 getoetst aan het beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 wordt de juridische regeling van het bestemmingsplan uitgelegd. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

2.1.1 Plangebied

In de huidige situatie zijn de gronden in gebruik ten behoeve van een sportmanege. Op de gronden staat een aantal gebouwen, een paardenbak een weidegronden ten behoeve van paarden. Deze functies komen in de toekomstige situatie te vervallen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D1007-ON01_0004.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D1007-ON01_0005.png"

Afbeelding 2.1 Luchtfoto omgeving met daarop in een rode omlijning indicatief het plangebied weergegeven (Bron: pdok)

2.1.2 Ruimtelijke structuur

De ruimtelijke structuur van Dronten is ingekaderd door infrastructuur (N307, N305 en N309) en de Lage Vaart als doorgaande watergang. Met de ontwikkeling van De Munten is een eerste stap gemaakt over het water. De noordelijke rand van Dronten kenmerkt zich voornamelijk door industrie en bedrijventerreinen. De woongebieden liggen meer zuidelijk en zijn geschakeerd aan De West, De Landmaten - De Zuid, De Rede – De Oost en de Fazantendreef. Deze wegen vormen hiermee vrijwel een doorgaande ringweg. Onderling zijn de woongebieden van elkaar gescheiden door ruim opgezette groengebieden waarin diverse (recreatieve) functies zijn opgenomen. De woongebieden onderscheiden zich van elkaar door de stedenbouwkundige opzet die geënt is op de stedenbouwkundige denkwijze van de tijdsgeest waarin de wijken zijn ontwikkeld. De manegelocatie is gelegen in de hoek van de wijk Dronten Zuid en specifiek de buurt Manege. Dit is een woonwijk grotendeels gebouwd in de jaren '90 van de vorige eeuw. De wijk kenmerkt zich door voornamelijk vrijstaande en twee-onder-één-kap woningen.

De randen van het plangebied worden aan de oost- en zuidzijde gevormd door De Zuid. Deze weg kenmerkt zich door een rijbaan voorzien van een boombeplanting en een vrijliggend fietspad. Aan de noord- en westzijde vormt een parkzone de begrenzing van het gebied. Deze strook maakt deel uit van een grotere parkstrook rondom de wijk en is alleen toegankelijk voor langzaam verkeer. De westelijk gelegen strook heeft een breedte van circa 16 meter en vormt de scheiding met de achterliggende bebouwing aan de Concourslaan. De noordelijk gelegen parkstrook heeft een breedte van circa 33 meter en vormt de scheiding met de achterliggende bebouwing aan De Ruiter. Aan de zuidzijde is, aan de overzijde van De Zuid, een toegankelijk bosperceel aanwezig. Een directe, goede verbinding tussen de parkzone en dit bosperceel is niet aanwezig.

2.1.3 Ontsluiting

De Zuid vormt de ontsluitingsweg. Deze gaat, voorbij het plangebied, over in De Landmaten. Door de breedte van het totale profiel en de vrijliggende fietspaden vormen de wegen echter een barrière tussen de onderlinge woonbuurten. De woonbebouwing keert zich grotendeels af van deze wegen waardoor voornamelijk achtertuinen aan deze wegen grenzen. Alleen aan de Majoraan is de formele kant van de bebouwing gericht op De Zuid. Voor het gehele verloop van de weg geldt dat de woningen niet direct zijn ontsloten vanaf De Zuid. Ter plekke van de Majoraan is een ventweg aanwezig die eveneens de functie van fietspad op zich neemt. De afzonderlijke buurten kennen een eenduidige wegenstructuur waarbij de aansluitingen op De Zuid en De Landmaten vaak beperkt zijn tot twee. Deze entrees zijn per buurt onderling met elkaar verbonden en vormen de secundaire wegen in het netwerk. De overige woonstraten vormen de sluitende tertiaire wegenstructuur.

2.1.4 Groen en water

De kernkwaliteiten van Dronten worden omschreven als rust, ruimte en groen. Dit groen heeft zijn vorm gekregen in de jaren '60 van de vorige eeuw waarbij groen met maat en allure het uitgangspunt was. Door de jaren heen heeft er een verdichting in Dronten plaatsgevonden ten koste van het groen. Ondanks deze verdichting is de huidige groene identiteit vooral te danken aan de oorspronkelijke ruim opgezette structuren. De rust en ruimte die wordt ervaren in het groen komt tot stand door de maat en schaal, materialisering en eenvoud van de inrichting van deze groenstructuur. Ter plekke van de manegelocatie wordt de groene identiteit voornamelijk bepaald door de randen; de aanwezigheid van de parkzone, het profiel van De Zuid en het zicht op het bosperceel aan de overzijde van de locatie. Niet alleen de hoofdgroenstructuur tussen de onderlinge buurten geeft Dronten haar groene identiteit, maar kenmerkend voor Dronten zijn ook de kleinere, buurtgebonden, inliggende groengebieden. In het plangebied en directe omgeving komt geen water voor.

Wel is er een mogelijkheid om bij teveel aan water, dit af te voeren, conform eisen en afvoerbegrenzing van het waterschap, naar de sloot ten zuidoosten van het plangebied. Deze sloot dient opgewaardeerd, opgeschoond en verbreed te worden om afvoer in extreme situaties naar de watergang aan de Dronterweg mogelijk te maken. Voor de ontwikkeling wordt een waterhuishoudkundig plan opgesteld. Het afvoeren van water gaat hier ook op in.

2.2 Beschrijving gebiedsontwikkeling

Het voornemen is om het gebied te ontwikkelen tot een woongebied. De gemeente heeft voor de locatie een aantal uitgangspunten opgesteld waar met de toekomstige invulling van het plangebied rekening gehouden moet worden. Op basis hiervan is, gezamenlijk met de gemeente en de directe omgeving, een stedenbouwkundig ontwerp opgesteld. Hierbij is rekening gehouden met de uitgangspunten zoals opgenomen in bijlage 1 van deze toelichting. In afbeelding 2.2 is een uitwerking van het stedenbouwkundig ontwerp opgenomen.

Het ontwerp gaat uit van 141 (koop) woningen bestaande uit vrijstaande woningen, rijenwoningen, twee-onder-een kapwoningen en appartementen. Het plan gaat uit van een gedifferentieerd woonprogramma. De woningen worden aangeboden in een breed segment van de woningmarkt. De woningen zijn geschikt voor een brede diversiteit aan huishoudenstypen, zoals starters, gezinnen en ouderen. Het gaat om een gedifferentieerd aanbod van koopwoningen. Een overzicht van het woningaanbod is weergeven in figuur 2.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D1007-ON01_0006.png"

Afbeelding 2.2 Stedenbouwkundig ontwerp

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D1007-ON01_0007.png"

Afbeelding 2.3: Overzicht woningaanbod

Hoofdstructuur

Het kader voor de planuitwerking wordt gevormd door de verschillende onderdelen van de ruimtelijke hoofdstructuur. Bepalend hiervoor zijn de hoofdgroenstructuur rondom het plangebied en de woonoriëntatie op De Zuid.

Hoofdgroenstructuur

De groene identiteit van de manegelocatie wordt voornamelijk gevormd door de groene randen die rondom het plangebied aanwezig zijn. Deze worden gevormd door de parkzone ten noorden en westen van de locatie als wel het groengebied aan de zuidzijde van De Zuid. Deze gebieden kunnen als drager dienen voor de groene uitstraling van de buurt. Het is dan ook belangrijk dat deze groenstructuur op diverse plaatsen vanuit het toekomstige woongebied wordt ervaren, zichtbaar is en eveneens bereikbaar / toegankelijk is. De voorgestelde hoofdgroenstructuur vormt een belangrijke drager bij de planuitwerking. Snippergroen dient vanuit onderhoud en het vervagen van de hoofdstructuur vermeden te worden.

Woonoriëntatie

De huidige bebouwing aan De Zuid en De Landmaten kenmerkt zich voornamelijk door informele achterkanten. De buurten hebben zich in feite van De Zuid afgekeerd. Hierdoor ontbreekt eveneens een 'gezicht' van deze buurten. Alleen ter plekke van de Majoraan, aan de oostzijde van de manegelocatie, heeft de huidige bebouwing een directe woonoriëntatie op De Zuid. De toekomstige woningbouw ter plekke van de manegelocatie dient op dit gegeven te anticiperen. Door de bebouwing duidelijk een oriëntatie te geven aan De Zuid presenteert de nieuwe buurt zich hier aan Dronten. Door deze oriëntatie zal samen met de bebouwing aan de Majoraan eveneens een 'entree' ontstaan die de bezoeker verder zal leiden naar het centrum van Dronten.

2.3 Beeldkwaliteit

Van belang is dat nieuwe functies en bebouwing op een goede manier worden ingepast in de omgeving van het gebied. Voor de inpassing wordt aangesloten bij de bestaande stedenbouwkundige structuur. Voor de ontwikkeling wordt een beeldkwaliteitsplan gemaakt. Voor de locatie worden daarbij specifieke beeldkwaliteitseisen opgesteld. Ook deze worden opgenomen in het beeldkwaliteitsplan. De welstandscriteria die in dit document staan beschreven worden onderdeel van de bestaande welstandsnota en worden tegelijkertijd met dit bestemmingsplan vastgesteld. Bij het beoordelen de bouwaanvraag wordt dit document als leidraad gehanteerd voor de beoordeling van de welstandsaspecten.

2.4 Verkeer & parkeren

Algemeen

Het gemeentelijk beleid gaat uit van een nauwe samenhang tussen het ruimtelijke beleid en het verkeers- en vervoersbeleid. Dit is gedaan tegen de achtergrond van het verbeteren van de bereikbaarheid en leefbaarheid van de stad. Het verkeers- en vervoersbeleid is vooral gericht op stimulering van het gebruik van het openbaar vervoer en langzaam verkeer. Dit impliceert een efficiënter gebruik van de bestaande verkeersruimte door een duidelijke verkeersstructuur, het vergroten van de doorstromingscapaciteit op het stedelijke hoofdwegennet en bundeling van verkeersstromen, zodat in de tussenliggende gebieden een aangenaam en veiliger woon- en leefklimaat kan ontstaan.

Ontsluiting

De hoofdontsluiting van de wijk vindt plaats aan twee kanten. Eén daarvan is een directe ontsluiting op de Zuid aan de oostkant van het plangebied en de andere ontsluiting sluit via de Concourslaan indirect aan op De Zuid. Het plangebied is hiermee zeer goed te bereiken.

Parkeren

Het parkeren vindt plaats in het plangebied zelf. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de Nota parkeernorm 2016. Voor de ontwikkeling is een parkeerbalans gemaakt. Deze is als bijlage 2 bij de toelichting opgenomen. Geconcludeerd wordt dat aan de Nota parkeernorm 2016 voldaan wordt. Een uitsnede hiervan is weergeven in figuur 2.3.

Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling

De verkeersgeneratie is berekend op basis van de gemiddelde kentallen die afkomstig zijn van het CROW (Publicatie 381 Toekomstbestendig parkeren). In de berekening van de verkeersgeneratie is rekening gehouden met een worst-case berekening. De categorie 'Koop, appartementen, duur' levert de meeste verkeersgeneratie aan. De locatie ligt in 'rest bebouwde kom' in een 'sterk stedelijke' gemeente. Op basis van de genoemde kenmerken geldt een gemiddelde verkeersgeneratie van 6,8 motorvoertuigen per etmaal (mvt/etmaal) per woning. De totale verkeersgeneratie van de beoogde ontwikkeling van 141 woningen bedraagt zodanig 958,8 mvt/etmaal.

De toename van de verkeersbewegingen van de beoogde ontwikkeling bedraagt 959 mvt/etmaal (worst-case berekening). De verkeersafwikkeling wordt beoordeeld in het drukste uur van de dag, waarin doorgaans maximaal 10% van de etmaalwaarde wordt afgewikkeld. Op het drukste uur zullen de ontsluitende wegen een verkeerstoename van circa 96 mvt ondervinden. Deze verkeerstoename zal merkbaar zijn in de drukkere uren maar naar verwachting geen negatieve gevolgen hebben op de omliggende ontsluitingswegen en niet leiden tot een verminderde doorstroming op de wegvakken en de relevante kruispunten.

Conclusie

Door de ontwikkeling op het plangebied neemt de verkeersintensiteit op nabijgelegen de ontsluitingswegen toe, er zullen echter naar verwachting geen problemen ontstaan op het gebied van de verkeersafwikkeling. De toekomstige parkeerbehoefte wordt opgevangen in het plangebied en de omgeving. Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkeling dan ook niet in de weg.

2.5 Duurzaamheid

Duurzaamheid is een belangrijk speerpunt in het beleid van de gemeente Dronten en een centrale ambitie bij de herontwikkeling van de Flevomanege. Het brede begrip duurzaamheid is daarbij beschouwd als een spectrum van denkrichtingen en mogelijkheden om vorm te geven aan een prettige en gezonde leefomgeving, die met een zo klein mogelijke milieubelasting, tot in de verre toekomst een meerwaarde vormt voor Dronten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D1007-ON01_0008.jpg"

Afbeelding 2.4 Duurzame herontwikkeling van de Flevomanege als toegevoegde waarde voor Dronten

In deze paragraaf is beschreven hoe in het plan concreet invulling is gegeven aan de verschillende aspecten van duurzaamheid. Waar relevant is gerefereerd aan het betreffende gemeentelijk beleid. Achtereenvolgens komen aan de orde: circulariteit, energie, klimaatadaptatie, sociale samenhang, gezond gedrag, biodiversiteit, natuurinclusief bouwen en tot slot het streven naar een robuust systeem, onderhouden door duurzame ketenpartners.

Circulariteit

De herontwikkeling binnen de bebouwde kom van Dronten draagt bij aan circulair gebruik van de ruimte. De nieuwe bewoners vergroten het draagvlak van bestaande voorzieningen, zoals het nabijgelegen winkelcentrum Dronten-Zuid. Veel technische voorzieningen, zoals infrastructuur en kabels en leidingen zijn al aanwezig, waardoor de ontwikkeling minder gebruik van grondstoffen vraagt dan een uitbreiding buiten het dorp.

De huidige groenstructuur is uitgangspunt voor de ontwikkeling. Een zorgvuldige inventarisatie heeft geleid tot een overzicht welke bestaande elementen ingepast kunnen worden in de nieuwe ontwikkeling. Daarmee vormen het omringende groen, zoals de zone aan de zijde van de Concourslaan, de bomenlaan langs De Zuid en de bestaande wilg midden in het plangebied een zichtbare uiting van circulariteit. Er zullen enkele bomen die levensvatbaar zijn voor verplaatsing, verplaatst worden binnen de locatie.

De in de huidige situatie aanwezige bestaande gebouwen en materialen zijn geanalyseerd op de mogelijkheid voor hergebruik. Zo worden de paardenboxen in de middelste hal overgebracht naar de nieuwe manege. De aanwezige schokbetonschuur kan in de huidige vorm niet hergebruikt worden, maar sommige bouwdelen zijn wel opnieuw inzetbaar in het plangebied. Het gaat hierbij met name om de gevelelementen van schokbeton. Het streven is erop gericht deze in de nieuwe schuurwoningen opnieuw te gebruiken. Wat betreft de bestrating wordt onderzocht of de betonnen vloerplaten en betonklinkers een nieuwe toekomst krijgen in het erf en de nieuw aan te leggen straten en parkeerplaatsen. Deels wordt dit materiaal ook hergebruikt voor de nieuwe manege.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D1007-ON01_0009.jpg"

Afbeelding 2.5 De schokbeton gevelelementen, stelconplaten en betonklinkers zijn herbruikbaar in het nieuwe plan

De overige bouwdelen en materialen worden door een gecertificeerd sloopbedrijf, conform een gedetailleerd sloopplan, zorgvuldig gedemonteerd en gescheiden afgevoerd voor hergebruik elders. Snoeiafval wordt verzameld voor gebruik in de biomassacentrale (Groenbeleidsplan Gemeente Dronten). Tot slot wordt er gestreefd naar een gesloten grondbalans; eventuele vrijkomende gronden en fundatiemateriaal van de huidige verharding, mits het aan de wettelijk hergebruik eisen voldoet, worden in het plan hergebruikt.

Energie

In het Klimaatbeleidsplan (2017) is het beleid van de gemeente Dronten op het gebied van duurzame energie beschreven. Dit beleid heeft tot doel klimaatneutraal te worden. Duurzaam bouwen en energiezuinige nieuwbouw worden hierin als intentie benoemd. Daarnaast zijn drie elementen opgenomen die van belang zijn voor een transitie naar een klimaatneutraal Dronten: duurzaam gedrag, duurzame technologie en duurzame organisatie. Het gedrag van consumenten in relatie tot de woonomgeving is daarbij een belangrijke factor.

Laadpalen

De parkeerhoven behoren tot het uitgeefbaar terrein. De inpassing van eventuele toekomstige laadpalen is hier goed mogelijk. Dit gebeurt te zijner tijd op particulier initiatief. Deze laadpalen worden aangesloten op het private stroomnet. In overleg met de gemeente zal gekeken worden naar een reservering in de openbare ruimte voor laadplaatsen.

Duurzame woningen

De woningen zullen voldoen aan de TO-juli eis en de eis van BENG. Dit is de regeling waar alle woningen qua energieverbruik sinds 1 januari 2021 aan moeten voldoen. Het toe te passen systeem van verwarmen en/of koelen wordt nog nader bepaald.

In de behoefte aan elektriciteit wordt gedeeltelijk voorzien met het plaatsen van zonnepanelen op de daken van de woningen. Oplossingen voor duurzame energie worden geïntegreerd in de architectuur van de woningen, zoals zonnepanelen op de schuine daken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D1007-ON01_0010.png"

Afbeelding 2.6 Zonnepanelen en warmtepompen integreren in de woningarchitectuur

Klimaatadaptatie

De ambitie, die ook nadrukkelijk beschreven is in het stedenbouwkundig plan, is om een klimaatbestendige woonomgeving te realiseren. Een duurzaam watersysteem vormt hiervoor de basis. Regenwater wordt zo lang mogelijk vastgehouden, op onder andere groene daken en in de openbare ruimte. Ook is er tussen de bouwblokken een fijnmazige structuur van wadi's ontworpen, die het water van de verharding opvangen en afvoeren. De verharding is waar mogelijk waterdoorlatend. Het afvoeren vindt alleen plaats bij hevige regenval; het uitgangspunt is, dat het water zoveel mogelijk ter plaatse wordt vastgehouden om te kunnen wegzakken in de bodem. De plas-draszones die in de lager gelegen delen van het plangebied ontstaan, zorgen voor verkoeling in de zomer en stimuleren de biodiversiteit voor flora en fauna.

Door de auto's niet aan de ontsluiting, maar binnen de hoven en bouwblokken te parkeren, is minder verharding nodig. De hoven worden voorzien van boombeplanting die hittestress voorkomen en voor een aangenaam klimaat zorgen. Er worden groene, beplante erfscheidingen gerealiseerd. Zo ontstaat de mogelijkheid tussen de bouwblokken een samenhangende groenstructuur te realiseren, die bijdraagt aan een klimaat adaptieve buitenruimte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D1007-ON01_0011.jpg"

Afbeelding 2.7 Parkeren vindt bij voorkeur plaats in de verkoelende schaduw van bomen

Binnen de hoven vindt het parkeren plaats, zoveel mogelijk onder bomen, zodat de omsloten ruimtes 's zomers minder opwarmen en de auto's in de schaduw staan. De parkeerplaatsen zelf worden voorzien van open verharding, zodat water hier ter plaatse kan wegzakken of vertraagd naar de wadi's wordt afgevoerd.

Ook in de architectuur van de bebouwing is rekening gehouden met een optimaal verblijfsklimaat, bijvoorbeeld met dakoverstekken, die voor schaduw op de zuidgevel zorgen. Waar mogelijk worden woningen en bijgebouwen uitgevoerd met groene daken, die ook water opvangen. Dit zorgt voor een warmte-isolerende of verkoelende werking in de zomer. De klimaatbestendigheid van het stedenbouwkundig plan wordt aangetoond met een stresstest.

Sociale samenhang

De betekenis van de locatie hangt nauw samen met de historie als manege, die met het groeien van de woonwijken geleidelijk aan binnen de bebouwde kom van Dronten kwam te liggen. De manege was een kenmerkende locatie als oorspronkelijk erf in het ritme van de polder, compleet met karakteristieke schokbetonschuur. Het was daarbij ook een sociaal ontmoetingspunt voor recreatief gebruik van sportieve aard. Deze kenmerken zijn opnieuw geïnterpreteerd in het stedenbouwkundig plan voor de herontwikkeling. De herkenbaarheid van het erf met de in ere herstelde omringende singelbeplanting, het herkenbaar terugbrengen van habitus (korrelgrootte, vormentaal) van de oorspronkelijke schuur en het stimuleren van ontmoeting staan centraal in het plan. Met verder de invulling van het erf als moestuin en/of boomgaard / pluktuin wordt hier praktische uitvoering aan gegeven. Het erf wordt in z'n geheel ondergebracht in een VVE waardoor sociale samenhang in de buurt wordt gestimuleerd. Tevens wordt het realiseren van een geconditioneerde gemeenschappelijk gebruiksruimte op het erf onderzocht.

De hoofdstructuur van het plan herbergt naast het erf een langgerekte groene zone met bloemrijke weide, die zich als groen hart van noord naar zuid uitstrekt in het gebied. Deze gevarieerd ingerichte parkachtige ruimte biedt gelegenheid tot wandelen en spelen voor alle leeftijden en doelgroepen. Ook bewoners van de omringende buurten zijn van harte welkom om hier gebruik van te maken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D1007-ON01_0012.jpg"

Afbeelding 2.8 De centrale gevarieerd ingerichte groene ruimte nodigt uit tot ontmoeting en spelen

Het vele groen in de woonbuurt, kan leiden tot vragen over de sociale veiligheid. Hiermee wordt bij ontwerp van de woningen en de inrichting van de buitenruimte en het beplantingsplan zorgvuldig rekening gehouden. Langs doorgaande routes worden alleen lage heesters en bomen geplant. Deze routes worden voorzien van adequate verlichting en woningen aan de openbare ruimte krijgen ook ramen in de kopgevels, zodat er van binnenuit contact is met de buitenruimte.

Tot slot is er bij de detailinrichting van de buiten ruimte, zoals looproutes, en het ontwerp van de woningen speciale aandacht voor mindervaliden. Zo wordt bij de parkeerplaatsen de halfopen bestrating zo gerealiseerd dat mensen die slecht ter been zijn hiervan geen hinder ondervinden. Op deze manier transformeert de Flevomanege locatie tot een inclusieve buurt, waar iedereen zich thuis kan voelen. Ook is het voornemen om de parkeerhoven als gemeenschappelijke /mandelige ruimten uit te geven met daar tegenover juist autoluwe openbare ruimten.

Gezondheid

Het toepassen van zoveel mogelijk groen rondom, aan en op de woningen heeft op verschillende manieren positieve invloed op de gezondheid van de bewoners en bezoekers van het gebied. Het groen zuivert de lucht en verlaagt de hittestress in de zomer. Daarnaast draagt een groene omgeving bij aan het welbevinden van mensen. De gevarieerd ingerichte buitenruimte is aantrekkelijk, met bloeiende planten in het hele jaar en nodigt mensen van alle leeftijden uit om buiten te fietsen, te wandelen, te spelen en te verblijven.

Wandelen en fietsen dragen bij aan een gezond leefpatroon. Met een uitgekiende padenstructuur voor voetgangers en fietsers, wordt het plangebied verknoopt met de omgeving. Zo ontstaat een fijnmazig en duurzaam veilig netwerk, dat verplaatsingen voor langzaam verkeer stimuleert.

Op het erf wordt ruimte geboden aan een collectieve moestuin, waar in overleg met de nieuwe bewoners stadslandbouw georganiseerd kan worden. Dit soort initiatieven verbindt de bewoners met elkaar, de natuur en hun voedsel en stimuleert beweging en een gezond voedingspatroon.

Zo verlaagt de woonomgeving het stressniveau en levert deze een bijdrage aan een gezondere leefstijl.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D1007-ON01_0013.jpg"

Afbeelding 2.9 In de buitenruimte kunnen collectieve moestuinen een gezonde leefstijl stimuleren

Biodiversiteit in de buitenruimte

Onderstaande tekst over biodiversiteit in de buitenruimte is gebaseerd op die in het beeldkwaliteitsplan Locatie Flevomanege Dronten:

Biodiversiteit is de graad van verscheidenheid aan levensvormen binnen een gegeven ecosysteem. Het omvat alle soorten planten, dieren en micro-organismen, maar ook de variatie aan ecosystemen waar ze deel van uitmaken en de interacties die daartussen plaatsvinden. De bebouwde omgeving is een plaats vol mogelijkheden om de biodiversiteit te bevorderen, zo ook bij de herontwikkeling van de Flevomanege. Het streven is gericht op een optimale inrichting voor dieren, planten en mensen. Een belangrijk aspect van biodiversiteit is een biotoop. Hoe meer verschillende biotopen er aangelegd kunnen worden, hoe meer diversiteit en variatie er in beplanting en levensvormen er te vinden zijn.

Om de biodiversiteit te bevorderen wordt er gekeken naar de verschillende biotoop groepen die te categoriseren zijn in:

  • Gras en kruidenbegroeiing;
  • Bomen en struiken;
  • Water;
  • Steen (zie onder de volgende paragraaf: natuurinclusief bouwen);
  • Stadslandbouw (zie vorige paragraaf);
  • Combinaties en gradiënten (bijvoorbeeld gras/water, bos/gras).

Hierbij is het belangrijk dat er een balans wordt gevonden tussen de biotopen en de toegepaste hoeveelheden, hoe meer verschillende soorten biotopen er zijn, hoe grotere groep aan levende organismes een natuurlijke habitat hebben. Daarnaast zijn er nog andere factoren die de biodiversiteit bevorderen, denk aan het toepassen van zoveel mogelijk inheemse soorten, waarbij onderling ook genoeg variatie is met beplanting. Bijvoorbeeld valt hier te denken aan het toepassen van bloeibogen (https://www.bestuivers.nl/bloeibogen) waardoor er het jaarrond voldoende voedsel voor bijen te vinden is. Voor dieren kunnen eenvoudige voorzieningen de mogelijkheden om zich te vestigen al verbeteren, met het plaatsen van vogelhuisjes, vleermuizenkasten of insectenhotels. Door de variatie in beplanting, kan de bloeiperiode verspreid worden over het gehele jaar. Dit is niet alleen bevorderlijk voor de biodiversiteit, maar heeft ook positieve effecten op de gezondheid van de mens.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D1007-ON01_0014.jpg"

Afbeelding 2.10 Jaarrond bloeiende planten bieden een aantrekkelijke omgeving voor mens en dier

De groenvoorzieningen in de openbare buitenruimte worden aangevuld in omvang en soortenrijkdom met erfafscheidingen in beplanting, groene gevels en daken. Bij dat laatste wordt gezocht naar oplossingen waarbij groene daken en zonnepanelen gecombineerd worden, zodat een win-win situatie ontstaat. In de erfafscheidingen kunnen ook insectenhotels geïntegreerd worden. Ook worden bewoners waar mogelijk geïnspireerd om hun tuin tot een groene oase te maken. Dit draagt ook bij aan een goede waterhuishouding en verminderde hittestress in de zomer. Op de kopgevels van de woningen bij de Concourslaan worden de gevels voorzien van een constructie waarlangs klimplanten kunnen groeien, zodat zij de groene bufferzone hier versterken.

Niet alleen de aanleg van verschillende biotopen/beplanting is belangrijk, het onderhoud ervan speelt ook een grote rol in het behoud van biodiversiteit. Hierbij zijn er verschillende methodes die ieder hun eigen effecten hebben. Een voorbeeld van een methode is sinus maaibeheer, dit is insectvriendelijke maaibeheer, waarbij er in wisselende patronen gemaaid wordt. Hierdoor ontstaat er een maximum aan variatie en blijven er bloeiende planten staan.

Om al een aanzet te geven om meer biodiversiteit in het plangebied te krijgen, kan de bestaande aansluiting onder De Zuid, omdat er in een nieuwe duiker voor de water overstort is voorzien, worden gebruikt als ecotunnel. De zoogdieren kunnen zich dan veilig en makkelijk verplaatsen tussen het bos en het plangebied. Bij de uitwerking van alle groene (openbare) delen van het plan zal aandacht gegeven worden aan het optimaliseren van de biotopen die zich hier kunnen voordoen.

Natuurinclusief bouwen

In het beeldkwaliteitsplan Locatie Flevomanege Dronten is de volgende tekst opgenomen over natuurinclusief bouwen:

Groen in de buurt levert veel meer op dan alleen maar een mooi plaatje. Door natuurinclusief te ontwerpen en te bouwen is het mogelijk ook voor dieren een gezonde en aantrekkelijke buurt te creëren. Groen zorgt voor verkoeling in de zomerhitte, zuivert de lucht en biedt volop ruimte aan mede-stadsbewoners, zoals huismus, gierzwaluw, merel of gewone dwergvleermuis. Juist dankzij deze bevolkingsgroepen komt de leefomgeving pas écht tot leven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D1007-ON01_0015.jpg" 

Afbeelding 2.11 Kunstnesten voor de huiszwaluw

Wonen op de Flevomanege locatie biedt, in tegenstelling tot de nu aanwezige weide met een beperkt ecologische voetprint, vele kansen om natuurinclusief te bouwen. Daarom wordt als richtlijn voor het stedenbouwkundig plan meegegeven om groene zones op te nemen die linten vormen van het buitengebied tot diep in de buurt. De nieuwe woningen, de omliggende tuinen en het openbaar groen bieden vele mogelijkheden voor vogels, insecten en vleermuizen om te nestelen en voedsel te vinden.

Het benutten van deze kansen zorgt voor een grotere soortenrijkdom in de buurt. Door kleine openingen te maken in gevels en onder dakoverstekken of met behulp van nestkasten kunnen nestgelegenheden worden gemaakt voor vogels en vleermuizen. Verschillende daktypes van de hoofdgebouwen en alle daken van de bijgebouwen binnen het plan bieden de mogelijkheid om groene daken te realiseren. Ook hagen, struiken klimplanten en andere beplantingen kunnen een prima verblijfplaats bieden aan vele soorten. En alles wat bloeit of vruchten draagt biedt voedsel aan deze soorten rijkdom. Ook de waterbergingen kunnen bijdragen aan de biodiversiteit. Het voorstel is om met een ecoloog nog te kijken welke doelsoort en dus biotoop hier het meest haalbaar is en daar de exacte voorstellen en maatregelen op af te stemmen.

Robuust systeem en duurzame keten

In het groenbeleidsplan van de gemeente Dronten (2017) staan diverse ambities op het gebied van duurzaamheid. De basis hiervoor is enerzijds het streven naar klimaatneutraliteit en anderzijds het realiseren van robuuste, beheerbewust ontworpen groenstructuren. Zo krijgen nieuw aan te planten bomen voldoende groeimogelijkheden, zowel onder als boven de grond, waardoor zij tot volwassen bomen uit kunnen groeien. De sortimentskeuze wordt afgestemd op de bestaande omstandigheden. Zo wordt een systeem gevormd, dat op de lange duur kostenbewust functioneert met een zo laag mogelijke milieubelasting.

Het onderhoud vindt plaats met ketenpartners die op hun beurt een duurzame bedrijfsvoering hebben, met zo min mogelijk gebruik van chemicaliën, bijvoorbeeld bij de onkruidbestrijding. Hun materieel is zoveel mogelijk geëlektrificeerd, en de toegepaste planten zijn duurzaam ingekocht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D1007-ON01_0016.jpg"

Afbeelding 2.12 Behalve de beeldbepalende wilg, krijgen ook nieuwe bomen de kans om tot volle wasdom te komen

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. En er nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.

Binnen de NOVI zijn 8 voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren. Sinds juni 2021 is Dronten als deel van de regio Zwolle aangewezen als NOVI-gebied. De aanwijzing hiervan heeft tot doel om de regio te ontwikkelen tot een klimaatrobuuste en economisch vitale regio met een blijvend aantrekkelijke woon- en leefomgeving.

Opgaven  

Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier opgaven:

  • 1. Ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie.
  • 2. De economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden.
  • 3. Steden en regio's sterker en leefbaarder maken.
  • 4. Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen.

Realiseren opgaven

In de NOVI zijn twee instrumenten opgenomen om de opgaven te realiseren:

  • 1. De Omgevingsagenda.

Momenteel wordt voor Noord-Nederland gewerkt aan een omgevingsagenda. Als voorloper is er gewerkt aan een Contour Omgevingsagenda waarin acht omgevingsopgaven zijn benoemd:

    • 1. Druk op de ruimte in het landelijk gebied vraagt om gezamenlijke keuzes;
    • 2. Benutten van de brede effecten van de energietransitie;
    • 3. Economisch perspectief ten aanzien van kringlooplandbouw en natuurinclusieve landbouw;
    • 4. Toekomstgerichte bereikbaarheid van Noord-Nederland;
    • 5. Versterken Stedelijk Netwerk Noord-Nederland;
    • 6. Toekomstkracht voor gebieden met bevolkingsdaling en sociaaleconomische achterstand;
    • 7. Water als verbindende schakel in klimaatadaptieve maatregelen;
    • 8. Waarborgen van de omgevingskwaliteit.
  • 2. De NOVI-gebieden.

Een NOVI-gebied is een instrument waarbij Rijk en regio meerdere jaren verbonden zijn aan de gezamenlijke uitwerking van de verschillende opgaven in het ruimtelijke domein. Vaak wordt voortgebouwd op bestaande samenwerkingstrajecten, zoals een Regio Deal en een verstedelijkingsstrategie. Gemeente Dronten heeft hierin een speciale status gekregen als onderdeel van het NOVI-gebied regio Zwolle. Het bevorderen van de woningbouw in deze regio (waar dit bestemmingsplan in voorziet) is hierin een belangrijk doel.

Conclusie

Gelet op de te realiseren opgaven uit de NOVI kan de conclusie worden getrokken dat de voorgenomen ontwikkeling geen rijksbelangen raakt als opgenomen in de NOVI.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Bro (artikel 3.1.6) is geregeld dat een toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voorzien in duurzame verstedelijking. Deze regeling houdt in dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling bevat. Indien het project die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, moet er ook gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het plangebied ligt in bestaand stedelijk gebied en sluit aan op het doel van de Ladder voor duurzame verstedelijking. Het aantal woningen dat in het plangebied gerealiseerd wordt, is 141 woningen. In het woningbouwprogramma van gemeente Dronten is dit aantal woningen geregeld. De ontwikkeling betreft dan ook een inbreidingslocatie waardoor per saldo geen sprake is van nieuwe ruimtebeslag. Er wordt dus voldaan aan de wetgeving betreffende de ladder voor duurzame verstedelijking. Voor een nadere beschrijving van de behoefte wordt verwezen naar paragraaf 3.3.2.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie FlevolandStraks

De Omgevingsvisie FlevolandStraks geeft de langetermijnvisie van de provincie Flevoland op de toekomst van dit gebied. Het gaat over de periode tot 2030 en verder. Het geeft aan welke kansen, opgaven en uitdagingen er voor Flevoland liggen. Er zijn drie kernopgaven:

  • a. Het Verhaal van Flevoland (fysieke omgeving),
  • b. Krachtige Samenleving (sociaaleconomische omgeving),
  • c. Ruimte voor Initiatief (bestuurlijke omgeving).

Deze opgaven vormen de kern voor alle ontwikkelingen waar de provincie Flevoland bij betrokken is. Zowel voor de strategische opgaven uit de Omgevingsvisie, als andere vraagstukken van de provincie Flevoland. In de strategische opgaven staan de belangrijkste vraagstukken en ambities voor de toekomst beschreven. Het gaat om de volgende opgaven:

  • Duurzame Energie
  • Regionale Kracht
  • Circulaire Economie
  • Landbouw: Meerdere Smaken.

De rode draad van deze thema’s is dat Flevoland streeft naar een duurzame leefomgeving, waarbij ruimte is voor ontwikkelingen die bijdragen aan de ruimtelijke en sociaaleconomische kwaliteit van de provincie. Onderliggend plan draagt op basis van een goede ruimtelijke inpassing bij aan de ruimtelijke en functionele kwaliteit van de omgeving en is daarmee in lijn met de Omgevingsvisie.

3.2.2 Omgevingsprogramma Provincie Flevoland en Omgevingsverordening Provincie Flevoland

Algemeen

Na verwachting treedt in 2022 de Omgevingswet in werking. Op dat moment moet elke provincie beschikken over een Omgevingsvisie, een of meer programma's en een Omgevingsverordening. Het op 27 februari 2019 door de Provinciale Staten van de provincie Flevoland vastgestelde Omgevingsprogramma Flevoland vindt haar grondslag dan ook in de Omgevingswet. Daarnaast is de grondslag te vinden in diverse vigerende wetten, zoals de Waterwet, de Wet milieubeheer, de Wet geluidhinder en de Wet natuurbescherming. Het Omgevingsprogramma omvat daarmee de op dit moment verplichte plannen: het milieubeleidsplan, het regionale waterplan en het verkeer- en vervoersplan.

In 2017 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie FlevolandStraks vastgesteld. Hierin is in hoofdlijnen de strategische visie op de toekomst van Flevoland weergegeven.

In dit (eerste) Omgevingsprogramma Flevoland is er voor gekozen al het bestaande beleid voor de ontwikkeling, het gebruik, het beheer, de bescherming of het behoud van de fysieke leefomgeving te bundelen in één programma dat digitaal beschikbaar is. Met de vaststelling van het Omgevingsprogramma is dan ook een groot aantal beleidsnota's komen te vervallen. Op deze wijze zijn de provinciale beleidskeuzes compact beschreven en is de samenhang tussen de verschillende beleidsterreinen het beste gewaarborgd.

De provincie streeft ernaar om dit programma jaarlijks te actualiseren en waar nodig aan te vullen met overig provinciaal beleid. Zo kunnen in volgende versies onderwerpen worden toegevoegd die betrekking hebben op bijvoorbeeld economisch of sociaal beleid. Ook kunnen programma's worden toegevoegd met een meer gebiedsgebonden of thematische aanpak. In voorliggend geval is met name hoofdstuk 1 'Ruimte' van het Omgevingsprogramma van belang.

Ruimte (Omgevingsprogramma)

Het belangrijkste doel van de provincie is het bieden van een goede woon-, werk- en leefomgeving in heel Flevoland. Daarbij moet verstedelijking worden ingepast in een hoogwaardig landschap en moet dit passen bij de gerealiseerde en de geplande infrastructuur. Aantrekkelijke woongebieden in een groen-blauwe omgeving maken Flevoland concurrerend met andere gebieden. Er is sprake van overloop uit de drukke, dure Randstad naar een ruimer, goedkoper Flevoland (push factor). Ook kiezen mensen bewust voor het attractieve woonmilieu van Flevoland (pull factor).

De provincie wil verdere grootschalige ontwikkelingen mogelijk maken en deze deels zelf ter hand nemen, samen met partners. De provincie is bereid om ruimte te reserveren voor functies waarvoor in omliggende regio's onvoldoende ruimte is. De voorwaarde daarvoor is een evenwichtige ontwikkeling. Samen met partners binnen en buiten het gebied biedt de provincie zicht op oplossingen voor maatschappelijke vraagstukken, die het tempo van de ruimtelijke ontwikkelingen in Flevoland met zich meebrengt. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om achterblijvende bereikbaarheid, voorzieningenniveau en werkgelegenheid.

Stedelijk gebied

Het plangebied maakt binnen het thema 'Ruimte' deel uit van het 'stedelijk gebied' zoals hieronder te zien is in afbeelding 3.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D1007-ON01_0017.png"

Afbeelding 3.1 Ligging projectgebied binnen de kaart 'Ruimte' (Bron: Omgevingsprogramma provincie Flevoland)

Het verstedelijkingsbeleid is gericht op de ontwikkeling van vitale steden en dorpen. Het beleid maakt behoud en versterking van de kwaliteit van de fysieke omgeving mogelijk. Het gaat hierbij om efficiënt ruimtegebruik, kwaliteitsverbetering en herstructurering van het stedelijk gebied en versterking van het draagvlak voor voorzieningen. Deze doelen worden gediend door de stedelijke ontwikkeling van de kernen te bundelen. Nieuwe bebouwing wordt geconcentreerd in of aansluitend aan het bestaande bebouwde gebied. Dit ondersteunt de optimale benutting van infrastructuur en centrumvorming rondom belangrijke vervoerknooppunten.

Het provinciale bundelingsbeleid is gebaseerd op enkele principes waarvan onderstaande in voorliggend geval het meest van belang zijn:

  • De specifieke ruimtelijke kwaliteiten van steden en dorpen worden benut door de kwaliteit van deze kenmerken te behouden en te versterken;
  • Stedelijke uitbreiding moet aansluiten bij bestaande ruimtelijke structuren, zodat de vitaliteit van de kernen wordt ondersteund;
  • Nieuwe solitaire clusters van bebouwing buiten de op de kaart Stedelijk gebied aangegeven stedelijke gebieden worden in principe uitgesloten;
  • Infrastructuur wordt zo gebundeld dat versnippering van ruimtelijke eenheden wordt voorkomen en er geen omvangrijke barrières in stedelijke en ecologisch waardevolle gebieden ontstaan;
  • De omvang van nieuwe ruimte voor wonen, werken en voorzieningen moet in verhouding staan tot de grootte van de kern en de positie ervan in de stedelijke en groen-blauwe hoofdstructuur;

Van de gemeenten wordt verwacht dat zij het provinciale bundelingsbeleid vertalen in lokaal beleid en in concrete (ruimtelijke) plannen. Plannen voor uitbreiding worden uitgewerkt in samenhang met herstructurering van het bestaande bebouwd gebied.

Verstedelijking (wonen)

De bevolkingsontwikkeling is sturend voor de groeiscenario's voor Flevoland. Het in balans houden van uitbreiding en herstructurering vormt de basis voor een kwaliteitsslag voor het gehele bebouwde gebied. Een goede woonkwaliteit voor iedereen is het uitgangspunt. Naast de woning is daarbij ook de woonomgeving belangrijk. Het gaat om kwaliteiten als voorzieningen, groenstructuren, recreatiemogelijkheden, veiligheid en een schone omgeving.

In de afgelopen decennia is in Flevoland onvoldoende gedifferentieerd gebouwd. De nadruk lag op ruime eengezinswoningen. Hoewel Flevoland een opvangtaak voor andere delen van Nederland behoudt, komt de woningbehoefte van de huidige inwoners steeds nadrukkelijker op de voorgrond te staan. Hierbij moet rekening worden gehouden met de specifieke behoeften van ouderen, alleenstaanden en starters, omdat de bestaande woningvoorraad daar onvoldoende aan tegemoet komt. Daarnaast is er behoefte aan landelijk wonen nabij de stad.

Naast de bouw van nieuwe woningen wordt kwaliteitsbehoud van de bestaande woningvoorraad steeds belangrijker. Een deel van het bebouwde gebied is toe aan herstructurering. Vooral in oudere wijken moeten de bestaande woningvoorraad en de zorginfrastructuur worden aangepast. De combinatie van uitbreidingsopgave en herstructureringsopgave biedt de mogelijkheid om in te spelen op de veranderende, meer gedifferentieerde behoefte aan woningen en andere functies. Via verdergaande verweving op wijk- en buurtniveau ontstaan goede mogelijkheden voor combinaties van wonen en werken. Kernpunten zijn:

  • huisvesting voor kleinere huishoudens;
  • voldoen aan de behoefte aan goedkopere betaalbare (huur-)woningen voor starters, statushouders en andere groepen met een krappe beurs;
  • terugdringing van tekorten aan woonzorgvormen voor mensen met een beperking, ouderen en andere zorgbehoevenden. Voor deze woonzorgvormen is de nabijheid van verschillende voorzieningen gewenst;
  • differentiatie van woonmilieus;
  • menging van wonen, voorzieningen en werken.

De voorliggende ontwikkeling voorziet in de realisatie van in totaal 141 woningen. De woningen betreffen koopwoningen en worden gerealiseerd op een binnenstedelijke locatie. Het aantal woningen en de wijze van inrichting van het plangebied worden vanuit ruimtelijke en stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar geacht. Ook de locatie in de buurt van het centrum van Dronten Zuid maakt dat de woningen geschikt zijn voor ouderen en mensen met een zorgbehoefde. Hiermee wordt aangesloten op de lokale/regionale kwalitatieve en kwantitatieve marktvraag naar een gedifferentieerd woningaanbod.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat voorliggende ontwikkeling in overeenstemming is met de Omgevingsvisie FlevolandStraks, het Omgevingsprogramma Provincie Flevoland en de Omgevingsverordening Provincie Flevoland.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Dronten 2030

Op 29 november 2012 heeft de gemeenteraad van Dronten de Structuurvisie Dronten 2030 vastgesteld. De structuurvisie schetst het ruimtelijk en economisch perspectief tot aan 2030 en beschrijft de toekomst van de gemeente op het gebied van wonen, recreatie, de agrarische sector, natuur, infrastructuur, economie en het voorzieningenniveau van de kernen.

Dronten is de stedelijke hoofdkern van de gemeente. Het is de grootste kern in de gemeente en ook het hoofdvoorzieningencentrum. Naar Dronten komen mensen uit de andere kernen en zelfs van buiten de gemeente voor niet-dagelijkse voorzieningen, voor voortgezet en (agrarisch) hoger onderwijs en voor bovenlokale zorgfuncties.

De woningbouw in de gemeente zal in drie stappen plaatshebben. Deze drie stappen vormen geen eindbeeld, maar een zorgvuldige strategie, voortkomend uit de behoefte om de landschappelijke kwaliteiten van het buitengebied én van de kernen zoveel mogelijk te behouden en te versterken. In de structuurvisie is het plangebied aangewezen als 'Stap 2: Stapsgewijze ontwikkeling van de locaties die momenteel in voorbereiding zijn'. Deze woningbouw wordt in gang gezet op het moment dat uit een woningbehoefteonderzoek blijkt dat er voldoende vraag is naar de op de locaties te ontwikkelen typen woningen.

Met dit bestemmingsplan wordt een ontwikkeling mogelijk gemaakt die aansluit op de structuurvisie en passend is binnen de beleidsuitgangspunten van de structuurvisie Dronten 2030.

3.3.2 Woonvisie Groeien met kwaliteit 2016-2021

In de woonvisie heeft de gemeente Dronten haar prioriteiten voor de periode 2016-2021 vastgelegd. Inzicht in de verwachte ontwikkeling van de bevolking en het aantal huishoudens is nodig om beleid te kunnen ontwikkelen. Daarom is voor Dronten een woningmarktonderzoek uitgevoerd. In het woningmarktonderzoek zijn drie groeiscenario´s doorgerekend. Het scenario autonome groei laat zien hoe de vraag naar woningen toeneemt bij een neutraal migratiesaldo; er wordt dan in feite alleen gebouwd voor de natuurlijke aanwas. Het trendscenario gaat uit van de autonome bevolkingsontwikkeling en het gemiddelde positieve migratiesaldo van de afgelopen tien jaar. De bevolkingsgroei bedraagt in dit scenario de komende vijftien jaar ruim 2.200 personen. In het trendscenario bedraagt de extra woningvraag ruim 2.000 woningen tot 2030.

In het trendscenario-plus is de huishoudensgroei groter door extra instroom van vestigers van buiten de gemeente. Het migratieoverschot bedraagt in dit scenario 240 personen per jaar. De bevolking groeit dan met ruim 5.800 personen in de komende vijftien jaar. Hiervoor zijn ruim 3.400 woningen extra nodig. Dat in het trendscenario-plus relatief minder woningen nodig zijn om de groei te accommoderen (3.400 op 5.800 nieuwe inwoners tegen 2.000 op 2.200 nieuwe inwoners in het trendscenario) heeft ermee te maken dat de geprognosticeerde instroom vooral gezinnen betreft. De gemiddelde woningbezetting van deze huishoudens is groter dan gemiddeld.

In de volgende tabel is de bevolkings- en huishoudensprognose voor Dronten in zijn geheel weergegeven. Hieruit blijkt dat er een toenemende vraag naar woningen is. Het gemeentelijk beleid heeft zich in de afgelopen periode gericht op een bevolkings- en huishoudensgroei die het best wordt benaderd door het trendscenario-plus.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D1007-ON01_0018.png"

Relatie met onderliggend plan

Uit woningmarktonderzoek blijkt dat de woningbouwbehoefte in de gemeente Dronten de komende jaren toeneemt. Ook recente marktontwikkelingen laten een sterk toegenomen vraag zien. Het voorliggende plan geeft hier invulling aan.

3.3.3 Welstandsnota 2013

De gemeente Dronten heeft welstandsbeleid geformuleerd in de Welstandsnota 2013 (geactualiseerd vastgesteld 27 juni 2013). Daarmee wil zij aan burgers duidelijkheid geven over de koers die de gemeente vaart met haar welstandstoezicht. Het belangrijkste onderdeel van de Welstandnota 2013 bestaat uit de welstandscriteria. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in criteria 'op maat' en sneltoetscriteria. In de vernieuwde welstandsnota zijn er geen eensluidende welstandscriteria opgesteld voor de hele gemeente Dronten. De criteria zijn afgestemd op de karakteristiek van een gebied. In de Welstandsnota ligt het plangebied in het gebied 'Dronten tweede schil'.

Voor de ontwikkelingen in het plangebied wordt een apart beeldkwaliteitsplan opgesteld. Dit plan gaat als toetsingskader dienen bij de toekomstige bouwplannen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt. De bijbehorende welstandscriteria worden apart vastgesteld.

3.3.4 Klimaatbeleidsplan gemeente Dronten

De gemeente Dronten heeft als doelstelling het bereiken van klimaatneutraliteit. Dit houdt in dat de uitstoot van broeikasgassen (voornamelijk CO2) volledig wordt gereduceerd en gecompenseerd. Momenteel is er nog 122 MW aan windenergie nodig om dit doel te bereiken. Met de realisatie van windplanblauw wordt de benodigde 122 MW ruimschoots behaald (161 MW). Ook zal er in de komende jaren aanzienlijk meer (hernieuwbare) energie nodig zijn voor de verwarming van huizen en andere gebouwen (het gebruik van aardgas zal worden uitgefaseerd) en voor de sector mobiliteit. De totale vraag naar elektriciteit zal dus toenemen. Hiermee is rekening gehouden in de berekening omtrent klimaatneutraliteit.

Om de klimaatvisie vorm te geven en doelstellingen te behalen worden drie elementen uitgelicht: duurzaam gedrag, duurzame technologie en duurzame organisatie. Duurzaam gedrag is gericht op bewustwording onder inwoners van hun gedrag met betrekking tot duurzame energie en de consequenties hiervan, waarop zij hun gedrag gaan aanpassen. Duurzame technologie is gericht op het inrichten van de transitie naar duurzaamheid. Onderwerpen die hierbij aan bod komen zijn: regionale en decentrale hernieuwbare energievoorziening, energiecoöperatie, uitfasering van aardgas en duurzame mobiliteit, waaronder ook autodelen. Duurzame organisatie gaat over de samenwerking tussen alle relevante partijen. Samenwerking tussen overheid, onderwijs en organisaties is erg belangrijk, maar uiteindelijk zijn het de burgers die de grootste slag zullen slaan, zij zijn aan zet.

Met het planvoornemen worden gasloze woningen gerealiseerd en worden diverse duurzaamheidsmaatregelen toegepast. Hiermee sluit het plan aan op het klimaatbeleidsplan van de gemeente Dronten. De duurzaamheidsdoelstellingen voor het project zijn verder in paragraaf 2.5 beschreven.

3.3.5 Gemeentelijk rioleringsplan GRP 2022-2028

Het gemeentelijk rioleringsplan (GRP) geeft inhoudelijke, financiële en programmatische sturing aan het rioleringsbeheer. Dit is uit oogpunt van volksgezondheid, bewoonbaarheid en milieubescherming één van de kerntaken van elke gemeente. Naast de zorgplicht voor het afvalwater, hemelwater en grondwater is er ook aandacht voor klimaatadaptatie. In het gemeentelijk rioleringsplan staan de beleidsuitgangspunten, voorschriften en richtlijnen beschreven die in het gemeentelijk domein dienen te worden gehanteerd voor klimaatadaptatie en het afval-, hemel-, grond- en oppervlaktewater.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan dient met het oog op de natuurbescherming rekening te worden gehouden met de gebiedsbescherming en soortenbescherming. Beide aspecten zijn geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb). Hierbij dient te worden aangetoond dat als gevolg van de geplande activiteiten de gunstige staat van instandhouding van waardevolle dier- en plantensoorten niet in het geding komt. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuur Netwerk Nederland. Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.

Gebiedsbescherming
Natura 2000-gebieden

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd. Het plangebied bevindt zich op een afstand van 8,1 kilometer van het natura2000 gebied 'Ketelmeer & Vossemeer' en op circa 8,8 kilometer afstand van het Natura 2000-gebied 'Veluwerandmeren'.

Stikstofdepositie op natuurgebieden

Voor dit project wordt een stikstofberekening uitgevoerd die opgenomen is in bijlage 3. Op basis van het onderzoek wordt geconcludeerd dat voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Het project is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningsplichtig.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlands natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Het plangebied ligt niet in het NNN. Gezien het feit dat de ontwikkeling niet plaats vindt in het NNN en de aard en omvang van het voornemen wordt geconcludeerd dat er geen aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van de NNN.


Soortenbescherming

Ten aanzien van de soortenbescherming gelden onder andere algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten, het beschadigen, vernielen, wegnemen of verstoren van voortplantings- of vaste rustplaatsen of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten of het opzettelijk verontrusten van een beschermde diersoort.


Voor een inzicht in de mogelijk aanwezige soorten binnen het plangebied wordt een ecologische quickscan uitgevoerd. Hierin is op basis van een veldbezoek en ecologisch inzicht beoordeeld welke beschermde soorten en habitats binnen de invloedsfeer van de ontwikkeling aanwezig (kunnen) zijn. De bijbehorende rapportage is opgenomen in bijlage 4. De inrichting van het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde planten, maar wel tot een geschikt functioneel leefgebied van verschillende beschermde diersoorten. Beschermde diersoorten benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk bezetten beschermde grondgebonden zoogdieren er een vaste rust- en voortplantingsplaats, bezetten amfibieën er een (winter)rustplaats en nestelen er vogels in het plangebied. Vleermuizen bezetten er geen vaste rust-of voortplantingsplaats.


Er nestelen in het plangebied uitsluitend vogelsoorten waarvan het bezette nest beschermd is, niet het oude nest of de nestplaats. Om te voorkomen dat (jonge)vogels gedood worden of bezette nesten verstoord, beschadigd of vernield worden, dient de uitvoering van de voorgenomen activiteiten afgestemd te worden op de voortplanting van vogels.


Voor de beschermde grondbonden zoogdieren en amfibieën die een (winter)rust- en/of voortplantingslocatie in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepaling 'beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties'. Deze vrijstelling is van toepassing omdat er sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling. Grondgebonden zoogdieren en amfibieën mogen niet gedood worden als gevolg van het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten. Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten neemt de betekenis van het plangebied als foerageergebied voor beschermde dieren niet af.

Uit zorgvuldigheid wordt er aanvullend op de uitgevoerde quickscan, nader onderzoek uitgevoerd naar aanwezigheid van de zwaluw, huismus, vleermuis en marterachtige in het plangebied.

Conclusie

Concluderend kan worden gesteld dat ecologie geen beperkingen geeft aan de ontwikkeling vanuit dit bestemmingsplan.

4.2 Archeologie

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2022 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie.


De gemeente Dronten heeft een eigen archeologisch beleidsadvieskaart opgesteld. Op de kaart is per gebied aangegeven bij welke ingrepen archeologisch onderzoek nodig is. Volgens het archeologiebeleid van de gemeente Dronten ligt het zuidelijk deel van plangebied in een archeologisch waardevol gebied 4.

Op 3 juli 2008 is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd (Synthegra Rapport P0503090). Dit onderzoek is aan het bestemmingsplan toegevoegd als bijlage 5. De conclusie uit dit onderzoek is, dat op grond van de resultaten van het onderzoek voor het plangebied vervolgonderzoek noodzakelijk wordt geacht. Geadviseerd wordt om een verkennend booronderzoek uit te laten voeren. 11 september 2008 is dan ook een verkennend booronderzoek uitgevoerd (Synthegra Rapport S083278). Dit onderzoek is aan het bestemmingsplan toegevoegd als bijlage 6. De conclusie van dit onderzoek is dat in het plangebied geen archeologische indicatoren zijn aangetroffen. Het niveau, waarop archeologische resten uit de periode laatpaleolithicum tot en met neolithicum werden verwacht, de top van het dekzand en de basis van het Hollandveen, is binnen het plangebied verspoeld door de Zuiderzee. Hierdoor zijn eventueel in het plangebied aanwezige archeologische resten verdwenen. Binnen het plangebied worden geen archeologische resten verwacht. De voorgenomen ontwikkeling van het gebied vormt daarom geen bedreiging voor archeologische waarden binnen het plangebied.

Op grond van de resultaten van het onderzoek wordt er voor het plangebied geen vervolgonderzoek noodzakelijk geacht. De aanwezigheid van archeologische sporen of resten in het plangebied kan nooit volledig worden uitgesloten. Mochten er tijdens de geplande werkzaamheden toch archeologische waarden worden aangetroffen dan geldt een meldingsplicht bij het bevoegd gezag, de gemeente Dronten.

Gezien het feit dat er geen vervolgonderzoek noodzakelijk wordt geacht, is het ook niet meer noodzakelijk om de dubbelbestemming waarde archeologie in dit bestemmingsplan over te nemen.

4.3 Water

Sinds 1 november 2003 is de toepassing van de watertoets wettelijk verplicht door de verankering in het Besluit op de ruimtelijke ordening. Vanwege het grote belang van het water in de ruimtelijke ordening, wordt van waterschappen een vroege en intensieve betrokkenheid bij het opstellen van ruimtelijke plannen verwacht. Bovendien is de watertoets een verplicht onderdeel in de ruimtelijke procedure geworden door de verankering in het Besluit ruimtelijke ordening. Het plangebied ligt in het beheersgebied van waterschap Zuiderzeeland.

Deze 'waterparagraaf' gaat in op relevante waterhuishoudkundige aspecten. Hierin wordt beoordeeld wat de effecten van het bestemmingsplan op de waterhuishouding zijn en of er waterschapsbelangen spelen. De belangrijkste thema's zijn waterveiligheid, de afvoer van schoon hemelwater en afvalwater en de waterkwaliteit.

Wet- en regelgeving en beleid

De belangrijkste wet- en regelgeving en beleid op het gebied van water is hier opgenomen.

KRW

De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) is in 2000 ingevoerd en heeft als doelstelling het bereiken van een goede ecologische en chemische toestand voor alle oppervlaktewaterlichamen en het beschermen en herstellen van alle grondwaterlichamen. Door de inrichting van watergangen af te stemmen op de ecologie kan de ecologische toestand verbeterd worden. De KRW heeft het streven om emissies naar oppervlakte- en grondwater terug te dringen. Daarnaast zal de onttrekking van grondwater in evenwicht worden gebracht met de aanvulling van het grondwater.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. Een andere aanpak in het licht van verwachte ontwikkelingen inzake zeespiegelstijging, toenemende neerslag en rivierwaterafvoer en verdergaande bodemdaling is noodzakelijk. De adviezen van de commissie staan in het rapport Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes(drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren;
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren.

Waterwet

De Waterwet is op 22 december 2009 in werking getreden. Deze Waterwet bestaat uit een achttal wetten die zijn samengevoegd tot één wet. De Waterwet stelt integraal waterbeheer op basis van de watersysteembenadering' centraal. De verantwoordelijkheden in het oppervlaktewater- en grondwaterbeheer van Rijk, provincie, waterschappen en gemeenten zijn in de Waterwet helderder vastgelegd. De voornaamste veranderingen zijn de invoering van de watervergunning en een verbeterde doorwerking van water in andere beleidsterreinen, met name het ruimtelijke domein.

Op grond van onder meer de Waterwet is voor gemeenten, naast het inzamelen en transporteren van vrijkomend stedelijk afvalwater een formele taak weggelegd voor het afvoeren van overtollig regenwater. Op eigen terrein zijn bewoner en bedrijven primair zelf verantwoordelijk voor de verwerking van het hemelwater. In zoverre het inzamelen en transporteren van relatief schoon regenwater buiten de afvalwaterstroom doelmatig kan worden uitgevoerd, vindt deze gescheiden van de afvoer van het stedelijk afvalwater plaats. Het gebiedseigen water wordt op plaatsen waarvoor mogelijkheden aanwezig zijn, vastgehouden en geborgen in aanwezig stedelijk water en/of retentiestroken. Het bergen en vasthouden van regenwater op locatie mag niet leiden tot (water)overlast voor de woonomgeving. Tot slot heeft de gemeente een watertaak waterhuishoudkundige maatregelen te treffen om structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming(en) zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken. In de Keur van het waterschap Zuiderzeeland, onderdeel uitmakend van de Waterwet, is aangegeven wat wel en niet mag bij waterkeringen en wateren (de zogenaamde waterstaatswerken).

Nationaal Waterplan

Het Nationaal Waterplan is vastgesteld op basis van de Waterwet en de Wet Ruimtelijke ordening (Wro). Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Belangrijke ambities hierin zijn het klimaatbestendig en waterrobuust inrichten van de ruimte. Het geeft maatregelen die in de periode 2016 - 2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten. Nederland voldoet met dit plan aan de Europese eisen beschreven in de KRW, de Richtlijn Overstromingsrisico`s (ROR) en de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KMS), het plan geldt als structuurvisie voor de ruimtelijke aspecten.

Waterbeheerplan Waterschap Zuiderzeeland

Het Waterbeheerplan 2016-2021 (WPB3) bevat langetermijndoelen (zichtjaar 2050), doelen voor de planperiode (2016-2021) en maatregelen die het waterschap (samen met gebiedspartners) uit gaat voeren. De doelen en maatregelen hebben betrekking op de kerntaken van het waterschap (waterveiligheid, schoon water, voldoende water) en het thema water en ruimte. Hierbij gaat het om reguliere werkzaamheden, zoals peilbeheer, onderhoud aan dijken en het zuiveren van afvalwater en om nieuwe ontwikkelingen.

Proces van de watertoets

De ontwikkeling wordt via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap, in dit geval het waterschap Zuiderzeeland. De watertoetsprocedure kan op drie manieren gevolgd worden: de procedure geen waterschapsbelang, de korte procedure en de normale procedure. Bij de inhoudelijke beoordeling is gebleken dat in het kader van de watertoets sprake is van de normale procedure. Vanwege de specifieke aard van het plan is een nauwere betrokkenheid van het waterschap noodzakelijk. Hierna worden per aspect de effecten van het plan op de waterhuishouding behandeld. Dit bestemmingsplan wordt overlegd met het waterschap. Het waterschap zal in het kader van het vooroverleg, een wateradvies sturen. Deze wordt in deze paragraaf verwerkt.

De relevante voorwaarden voor het plan zijn in de uitkomst van de watertoets onder 7 streefbeelden gerangschikt op basis van 3 waterthema's: Veiligheid, Voldoende Water en Schoon Water. In het toetsresultaat zijn de belangrijkste voorwaarden met betrekking tot deze thema's weergegeven. In deze paragraaf zijn de belangrijkste conclusies op het gebied van deze 3 thema's met betrekking tot dit plan uiteengezet.

Thema Veiligheid

Het plan ligt niet buitendijks of in de beschermingszone van een waterkering. Op basis van de ingevoerde gegevens over het plangebied zijn er geen uitgangspunten voor het thema veiligheid van toepassing.

Thema Voldoende water

Wateroverlast

Het watersysteem, zowel in landelijk als in stedelijk gebied, is op orde. Het hele beheergebied voldoet aan de vastgestelde normen. Het waterschap streeft naar een robuust watersysteem dat de effecten van toekomstige klimaatveranderingen en bodemdaling kan opvangen.

De beleidsregel 'Compensatie toename verhard oppervlak en versnelde afvoer' is begin 2013 door het waterschap vastgesteld. Vanaf het moment van vaststelling van de beleidsregel is de situatie van het beheergebied op dat moment het referentiekader geworden, oftewel de nulsituatie. De compensatieplicht geldt zodanig voor de netto toename van het verhard oppervlak sinds begin 2013.'

De planontwikkeling is gelegen in een watersysteem dat op basis van de toetsing in 2012 voldoet aan de normering voor wateroverlast. Een dergelijk systeem kan het water verwerken tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. Voor projecten geldt het principe 'waterneutraal bouwen' als uitgangspunt. Dit wil zeggen dat, wanneer het verhard oppervlak toeneemt, compenserende maatregelen worden genomen om piekafvoeren op te vangen.

Het plangebied is gelegen in het stedelijk gebied. Het verhard oppervlak neemt als gevolg van de ontwikkeling toe. Als deze toename groter of gelijk is aan 750 m2 dan is compensatie noodzakelijk. De oppervlakte te realiseren waterberging is gerelateerd aan de maximaal toelaatbare peilstijging in het peilvak en de netto oppervlakte nieuw te realiseren verharding. Het plangebied is gelegen in een peilgebied waarbij 5,0% van de netto toename aan verharding als open water moet worden gecompenseerd.

Bij de aanleg van oppervlakkige berging in de vorm van infiltratiebermen of wadi's is de bergingsnorm niet toepasbaar. Met behulp van een maatwerkberekening moet worden aangetoond dat de alternatieve berging bij maatgevende gebeurtenissen voldoende compensatie biedt. De huidige afvoersituatie mag niet verslechteren.

In de huidige situatie bedraagt de verharding (gebouwen plus verharding op het erf) 9.199 m2. In de toekomstige situatie is sprake van een toename aan verharding. Deze is in ieder geval meer dan 750 m2. Omdat de toename groter is dan 750 m2 is compensatie noodzakelijk.

 

Voor de ontwikkeling wordt een waterhuishoudkundig plan gemaakt. Hierin wordt ook rekening gehouden met watercompenserende maatregelen. Over de exacte uitwerking en omvang hiervan vindt nadere afstemming plaats met het waterschap en gemeente. Uiteindelijk wordt hiervoor een watervergunning aangevraagd bij het waterschap.

Voor projecten geldt het principe 'waterneutraal bouwen' als uitgangspunt. Dat wil zeggen dat, wanneer het verhard oppervlak toeneemt, compenserende maatregelen worden genomen om de piekafvoeren op te vangen. Dit kan door het vasthouden of bergen van het water door de aanleg van een waterberging of een infiltratievoorziening.

Goed functionerend watersysteem

Het watersysteem zorgt in normale situaties voor een goede doorstroming en afwatering in het beheergebied en maakt het realiseren van het (maatschappelijk) gewenste grond- en oppervlaktewaterwaterregime (GGOR) mogelijk. Waterschap Zuiderzeeland streeft er naar dat de feitelijke situatie van het watersysteem overeenkomt met de legger. Op die manier kan het waterschap weloverwogen anticiperen op en reageren in extreme situaties.

Het waterschap hecht groot belang aan een goed functionerend watersysteem. Het functioneren van het huidige watersysteem, (doorstroming, afwatering, realiseren van het gewenste peil) verslechtert door het project niet. Ook het streefpeil blijft ongewijzigd. Het project heeft geen nadelige gevolgen voor (grond)water in de omgeving.

Schoon water

Bij de inrichting van het watersysteem wordt gestreefd naar de realisatie van een ecologisch gezond watersysteem. De chemische toestand van deze wateren vormt hier geen belemmering voor. In het ontwerp van het watersysteem wordt uitgegaan van het principe 'schoonhouden, scheiden, zuiveren'. Er worden bij eventuele bouwwerkzaamheden geen uitlogende bouwmaterialen (zoals zinken dakgoten) gebruikt.

Bij de inrichting van nieuwe terreinen wordt ten aanzien van onkruidbestrijding wordt het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen zoveel mogelijk voorkomen. Er wordt zoveel mogelijk gebruikt gemaakt van maatregelen in de vorm van heet water, branden en beperkt borstelen.

Afvalwater

In de nabijheid van het perceel bevindt zich op dit moment geen openbaar rioolstelsel. Voor de afvoer van afvalwater wordt aangesloten op het gemeentelijk rioolsysteem. In het op te stellen waterhuishoudkundig plan wordt hier nader op ingegaan.

Hemelwater

In tegenstelling tot huishoudelijk of bedrijfsafvalwater is het niet nodig om schoon hemelwater naar een centrale waterzuivering af te voeren. Het regenwater afkomstig van schone oppervlakken kan worden geïnfiltreerd of direct afgevoerd worden naar het oppervlaktewater.

Onder schoon hemelwater wordt verstaan:

  • Hemelwater van verhardingen met een verkeersintensiteit lager dan 1000 voertuigen per dag;
  • Hemelwater vanaf parkeerplaatsen met minder dan 50 plaatsen;
  • Hemelwater van daken/woningen waarbij geen voor het watersysteem; schadelijke uitloogbare stoffen zijn gebruikt;
  • Hemelwater van onverhard terrein.

Schoon hemelwater wordt in de grond geïnfiltreerd. In het op te stellen waterhuishoudkundig plan wordt hier nader op ingegaan.

Wateradvies

Het waterschap Zuiderzeeland wordt in het kader van het overleg op het voorontwerpbestemmingsplan gevraagd om op de plannen te reageren. Eventuele opmerkingen worden ter zijner tijd verwerkt in de waterparagraaf.

4.4 Cultuurhistorie

De rol van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening is de laatste jaren sterk toegenomen. Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van ruimtelijke plannen. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt. Cultuurhistorie is daarmee veelal een sturend onderdeel geworden in de ruimtelijke ordening.

Op basis van de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Flevoland blijkt dat in het plangebied geen cultuurhistorische waardevolle elementen aanwezig zijn.

De gemeente wil niet dat de vroegste geschiedenis van Dronten volledig uit het straatbeeld verdwijnt. Daarom worden de waardevolle monumenten en ruimtelijke structuren in de gemeente beschermd. Enkele hoofdstructuren en/of belangrijke objecten in de kernen zijn in dit onderzoek opgenomen als 'cultuurhistorisch waardevolle en beeldbepalende structuur' In het geldende bestemmingsplan Woongebieden Gemeente Dronten (D1000) zijn deze gebieden beschermd met de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie 1 of 2'. In het plangebied zijn de bedoelde structuren niet aanwezig. Daarom is deze dubbelbestemming ook niet van toepassing. De Zuid, welke in het bestemmingsplan als cultuurhistorisch waardevol is aangewezen, blijft met dit plan ongewijzigd. Met het stedenbouwkundig ontwerp wordt de stedenbouwkundige, cultuurhistorisch waardevolle structuur niet aangetast.

Het aspect cultuurhistorie geeft geen belemmeringen voor de gewenste ontwikkeling.

4.5 Milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals bijvoorbeeld woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en (nieuwe) milieugevoelige functies in voldoende mate mee te nemen, wordt in deze rapportage gebruikgemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. Voor de richtafstanden wordt onderscheidt gemaakt tussen rustige woongebieden/rustige buitengebieden en gemengde gebieden. In het plangebied kan vanwege de ligging nabij hoofdinfrastructuur en niet-woonfuncties in de omgeving de classificering 'gemengd gebied' worden toegekend waardoor conform de VNG-methodiek één stap terug kan worden gedaan voor het aanhouden van de richtafstanden die horen bij de genoemde categorieën.

In de nabijheid van het plangebied komen geen functies voor, waaruit hinder voor de woonfunctie zou kunnen ontstaan. Ten zuidwesten van het plangebied bevindt zich een paardenweide. Qua milieuzonering kan hiervoor aansluiting worden gezocht bij een kinderboerderij uit milieucategorie 2. De grens van de inrichting tot de dichtstbijzijnde woning bedraagt meer dan 50 meter. Aan de richtafstand wordt dus voldaan. Verder bevindt zich aan de zuidkant een maatschappelijke functie in de vorm van een bijenvereniging. Ook hiervoor geldt een afstand van 30 meter. De grens van de inrichting tot de dichtstbijzijnde woning bedraagt meer dan 50 meter. Aan de richtafstand wordt dus voldaan. De derde relevante functie is een (LPG-)tankstation met een milieucategorie 3.1. De minimale afstand tot de woonwijk dient hiervoor 50 meter te bedragen. Aangezien de afstand tot het plangebied meer dan 200 meter bedraagt, vormt dit bedrijf geen belemmering. Dit geldt ook voor de externe veiligheidsaspecten die in paragraaf 4.9 zijn gemotiveerd. Ten aanzien van de milieuzonering voor de omliggende bedrijven gelden er ook geen belemmeringen.

4.6 Bodem

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan en het nemen van een beslissing omtrent een omgevingsvergunningaanvraag dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740.

Om aan te tonen dat de bodem geschikt is voor de beoogde functie is een bodemonderzoek uitgezet. Dit onderzoek is aan het bestemmingsplan toegevoegd als bijlage 7.

In de bodem en in de puin- en asfalthoudende bodemlaag is zintuiglijk en analytisch geen asbest aangetroffen. In de bovengrond zijn lokaal licht verhoogde gehalten aan PAK en minerale olie aangetoond. In het grondwater zijn licht verhoogde gehalten aan zware metalen aangetoond. De aangetoonde gehalten vormen geen aanleiding tot nader onderzoek.

In de puin- en asfalthoudende bovengrond zijn licht verhoogde gehalten aan zware metalen en PAK, en een matig verhoogd gehalte aan minerale olie aangetoond. Het aangetoonde gehalte aan minerale olie in MM-05 overschrijdt de tussenwaarde. Op basis van het oliechromatogram is dit te relateren aan de aanwezigheid van de PAK-verbindingen, veroorzaakt door de bijmengingen aan asfalt. Dit monster is derhalve niet uitgesplitst. Op basis van de analyseresultaten is de actuele bodemkwaliteit afdoende vastgelegd en bestaan, milieutechnisch gezien, geen bezwaren voor de voorgenomen herontwikkeling van de locatie. De zandige toplaag met puin- en asfaltbijmengingen ter plaatse van de parkeerplaatsen is op basis van de aangetoonde gehalten aan PAK en minerale olie mogelijk niet of beperkt herbruikbaar. Geadviseerd wordt om de bodemlaag te zeven voordat deze grond wordt hergebruikt en/of afgevoerd.

Verder wordt geadviseerd om bij ontwikkeling van de locatie te werken met een gesloten grondbalans. Indien grond vrijkomt en van de locatie wordt afgevoerd is het Besluit Bodemkwaliteit van toepassing (Bbk). De aangetoonde verhogingen in de vaste bodem kunnen, bij toetsing aan het Bbk, beperkingen opleveren ten aanzien van het (her-)gebruik elders. Af te voeren grond dient eventueel AP-04 te worden ingekeurd, voor de bepaling van de definitieve afzetmogelijkheden. Tevens dient men rekening te houden met het vrijkomen van puin- en asfalthoudende grond.

Met de aanbevelingen uit het rapport zal bij de ontwikkeling van de locatie rekening worden gehouden.

Om die reden kan worden geconcludeerd dat vanuit de bodemkwaliteit geen belemmeringen zijn te verwachten voor de beoogde ontwikkeling, onder voorwaarde dat rekening wordt gehouden met de in het rapport opgenomen adviezen.

4.7 Geluid

Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', een geluidzone. Bij de ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd.

De woningen zijn nieuwe geluidsgevoelige objecten om die reden is dan ook een akoestisch onderzoek voor onder andere dit plangebied nodig. In bijlage 9 en 10 is het akoestisch onderzoek bijgevoegd. De weg De Zuid (50 km/uur) dient in het kader van de Wgh te worden onderzocht. Ten gevolge van wegverkeer op De Zuid is de geluidbelasting op een aantal woningen en appartementen hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De geluidbelasting bedraagt ten hoogste 51 dB. De voorkeurgrenswaarde wordt op de oostgevel overschreden bij de woningen aan het oostzijde van het plan die aan de Zuid staan. Daarnaast vinden er overschrijdingen van de voorkeursgrenswaarde plaats op de oost- en zuidgevel van de twee appartementengebouwen aan de zuidzijde van het plangebied, zie figuur 4.1. Wel wordt voldaan aan de maximale ontheffingsgrenswaarde van 63 dB voor stedelijk gebied. Bron- en overdrachtsmaatregelen worden hier als niet mogelijk en wenselijk geacht. Voor deze woningen en appartementen dienen hogere waarden te worden aangevraagd mogelijk in combinatie met een onderzoek naar de karakteristieke geluidwering van de gevels. Een dergelijk onderzoek zal, indien nodig, in een separaat onderzoek worden uitgevoerd. Hierbij dient gerekend te worden met het geluidsniveau exclusief aftrek artikel 110g Wgh.


Bij de overige woningen en appartementen kan wel worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde ten gevolge van wegverkeer op De Zuid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D1007-ON01_0019.png"

Figuur 4.1 Ligging rekenpunten plan voormalige Flevomanege te Dronten


De realisatie van het bouwplan heeft akoestisch gezien niet of nauwelijks effect op de bestaande omliggende bebouwing. bestaande woningen. Om dit inzichtelijk te maken is er een rekenmodel opgesteld inclusief en exclusief bebouwing binnen het nieuwbouwplan. Vervolgens zijn er rekenpunten gelegd op de bestaande woningen aan de overzijde van De Zuid. Het betreft hier woningen aan de Majoraan. Uit de rekenresultaten blijkt dat door het realiseren van het bouwplan de geluidbelasting op de bestaande woningen ten oosten van De Zuid met ten hoogste afgerond 0,4 dB zal toenemen. Een dergelijke zeer beperkte toename is niet hoorbaar.

Om het effect van het nieuwe verkeer op de bestaande woningen aan de Concourslaan te onderzoeken is een aanvulling gedaan op het geluidsonderzoek voor de beoogde ontwikkeling, zie bijlage 10. Voor de 66 woningen die via deze route worden ontsloten kan volgens opgave een kencijfer van 6,8 vervoersbewegingen worden aangehouden. Dit deel van het plan genereert dan in totaal 449 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Uit dit onderzoek blijkt dat voor de woning aan de Concourslaan de geluidsniveaus 38,5 dB (begane grond) en 39,8 dB (verdieping). Met een maximale geluidsbelasting van 40 dB op de verdieping van de woning kan gesteld worden dat het geluid van de nieuwe ontsluitingsweg op woningen aan de Concourslaan ruim onder de voorkeursgrenswaarde van 48 dB blijft. De afstand tussen de weg en de woningen van tenminste 30 meter is voldoende om geen hinder als gevolg van verkeersgeluid te veroorzaken. Hiermee vormt het aspect geluid geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.8 Luchtkwaliteit

In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) van belang. Projecten die slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan de luchtverontreiniging, zijn op grond van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) daarbij vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:

  • woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen;
  • projecten die minder dan 3% van de grenswaarde voor stikstofdioxide of fijnstof bijdragen. Dit komt overeen met 1,2 µg/m3.

Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan

Uit de grootschalige concentratie en depositiekaart Nederland blijkt dat in het plangebied in 2025 geen overschrijding van de normen plaatsvinden. De stikstofdioxide-concentratie (NO2) lager is dan 10 µg/m3 (norm 40 µg/m3) en de fijnstof-concentratie tussen 10-20 µg/m3 (norm 40 µg/m3).

Het bestemmingsplan maakt de realisatie van 141 woningen mogelijk. Dit aantal valt ruim onder de grens van 1.500 woningen, die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht. Er wordt dan ook voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk

Conclusie

Ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit zijn er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

4.9 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over 'externe veiligheid' om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan

In het plangebied komen geen risicovolle inrichtingen en transportroutes voor. In het plangebied zijn ook geen gasleidingen aanwezig. Ook vindt er geen transport van gevaarlijke stoffen plaats. Wel ligt op een afstand van meer dan 200 meter ten zuidwesten van het plangebied aan de Zuid 41 een LPG-tankstation met een vergunde doorzet van 1.000 m3 per jaar. De afstand tot de grens invloedsgebied verantwoording groepsrisico is 150 meter. Het plangebied ligt hier buiten.

De dichtstbijzijnde hogedruk gasleiding is de leiding A-570-01-KR-028 van de N.V. Nederlandse Gasunie BV langs de Elburgerweg met een diameter van 12,75 inch en een maximale werkdruk van 66,2 bar. De plaatsgebonden risicocontour bedraagt nul meter. Gezien de afstand van circa 1.200 meter tot het plangebied behoeft het groepsrisico niet te worden verantwoord.

De dichtstbijzijnde transportroute voor gevaarlijke stoffen betreft de N309. Gezien de afstand van meer dan 220 meter tot het plangebied behoeft het groepsrisico hiervan niet te worden verantwoord.

Conclusie

In het plangebied is - ook in de toekomstige situatie - sprake van een verantwoorde veilige situatie. Ten aanzien van het aspect externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

4.10 Kabels en leidingen

In (de omgeving van) het plangebied kunnen kabels en leidingen aanwezig zijn die beperkingen opleveren voor de bouwmogelijkheden in het plangebied. Hierbij valt te denken aan hoogspanningsverbindingen, waterleidingen en straalpaden.

Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan

In het plangebied liggen geen kabels en leidingen die een belemmering vormen voor dit bestemmingsplan. Wel zal onderhavig bestemmingsplan in het kader van het vooroverleg aan de leidingbeheerder worden toegestuurd.

Conclusie

Ten aanzien van het aspect kabels en leidingen zijn er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

4.11 Vormvrije mer-beoordeling

Beleid en normstelling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.

Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.

Toetsing

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van maximaal 141 woningen. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde. Dit betekent wel dat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' noodzakelijk is.

Hiervoor wordt een aanmeldingsnotitie opgesteld, die wordt opgenomen als bijlage 11. Daaruit blijkt dat, gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Door het college van B&W is op basis van de aanmeldingsnotitie vastgesteld dat geen MER nodig is.

Hoofdstuk 5 Juridische regeling

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen conform de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld conform deze standaarden. Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

5.2 Toelichting op de regels

In deze paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen zoals deze op de verbeelding en in de regels zijn opgenomen, beschreven.

Groen

Het stedelijk groen heeft de bestemming 'Groen' gekregen. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

Verkeer - Verblijf

De ontsluitingswegen in het plangebied hebben de bestemming 'Verkeer - Verblijf' gekregen. Ook groenvoorzieningen en water worden in deze bestemming meegenomen. In de regels is een algemene afwijkingsmogelijkheid opgenomen indien het beloop van de weg toch niet geheel binnen de bestemming 'Verkeer - Verblijf' mogelijk is. Zie hiervoor artikel 10 lid b.

Wonen

De grondgebonden woningen in het plangebied hebben de bestemming Wonen gekregen. De woningen dienen binnen het bouwvlak gebouwd te worden, waarbij de maximale goot -en bouwhoogte op de verbeelding is weergeven. In artikel 9.2 is een afwijking opgenomen om het totaal aantal woningen te verhogen naar 150 woningen.

Wonen - Woongebouw

De bestemming 'Wonen - Woongebouw' is van toepassing op de woongebouwen in het gebied. Het betreft de gebouwen in meerdere bouwlagen met meerdere woningen/appartementen. De woongebouwen dienen binnen het aangegeven bouwvlak gerealiseerd te worden. De bouwhoogte is als zodanig op de verbeelding aangegeven.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan doorloopt een uitgebreide procedure. Tijdens deze procedure zijn er verschillende momenten waarop burgers en belanghebbenden hun mening op het plan kenbaar kunnen maken. Hieronder volgt een nadere toelichting.

Voorbereidingsfase

In het kader van het maken van het plan is gesproken met de direct omwonenden en andere belanghebbende over het voornemen. Gemeente Dronten en ontwikkelaar hebben voor het participatietraject aansluiting gezocht bij de participatieladder van de nieuwe Omgevingswet. Vanuit de participatieladder zijn burgers op verschillende manieren betrokken bij de invulling van het plan, op diverse niveaus (informeren, consulteren en coproduceren) en via verschillende kanalen, waarbij naast mail, brieven en krantberichten het platform van de gemeente Dronten (www.dronten.ikpraatmee.nl) een belangrijk medium is geweest om belanghebbenden te bereiken.


Via digitale bijeenkomsten, offline bijeenkomsten en overleggen met specifieke belanghebbenden zijn burgers betrokken bij de vormgeving van het plan. Terugkoppeling van uitkomsten van bijeenkomsten verliep via e-mail en het gemeentelijke platform. Op www.uniekwonendronten.nl staat een woonwensenenquête die inmiddels door meer dan 700 (toekomstige) bewoners is ingevuld.

Een uitgebreide uitwerking van het participatieproces is opgenomen als bijlage 12.

De resultaten van het participatieproces zijn meegenomen in het voorliggende voorontwerp-bestemmingsplan.

Dit bestemmingsplan heeft in de periode van 17 maart 2022 tot en met 27 april 2022 ter inzage gelegen voor een ieder. Ook zijn de vooroverlegpartners uitgenodigd om deel te nemen aan het vooroverleg. In een aparte reactienota (zie bijlage 13) wordt ingegaan op de reacties die ontvangen zijn. Het bestemmingsplan is aangepast naar aanleiding van de opmerkingen die in deze nota gemaakt zijn. In de nota zijn de ontvangen reacties samengevat en voorzien van gemeentelijke beantwoording.

Ontwerpfase

Het ontwerpbestemmingsplan doorloopt de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen formele bestemmingsplanprocedure. Dit betekent dat het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage wordt gelegd. Een ieder krijgt de gelegenheid voor het indienen van zienswijzen.

Vaststellingsfase

Ten aanzien van eventuele ingekomen zienswijzen wordt een gemeentelijk standpunt bepaald in de zienswijzennota. Het resultaat van de zienswijzennota wordt verwerkt in het vast te stellen bestemmingsplan. De indieners van de zienswijzen worden hiervan op de hoogte gesteld. De gemeenteraad stelt het bestemmingsplan vast. Tot slot is tegen de vaststelling van het bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

Het initiatief betreft de bouw van maximaal 141 woningen in Dronten. De woningen worden tegen marktconforme prijzen aangeboden. In hoofdstuk 3 is aangetoond dat hier behoefte aan is. Voor de uitgifte wordt gerekend met een verkoopprijs welke passend is bij de markt voor Dronten en vergelijkbaar is met ontwikkelingen in omliggende gemeenten.

Grondexploitatie

De grondexploitatieregeling uit de Wro is van toepassing op dit bestemmingsplan. Het bestemmingsplan voorziet in de bouw van woongebouwen en grondgebonden woningen. Dit zijn bouwplannen zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. De grondexploitatieregeling bepaalt dat de gemeente in beginsel samen met dit bestemmingsplan een exploitatieplan moet vaststellen. Hiervan kan worden afgezien als de kosten 'anderszins verzekerd' zijn, bijvoorbeeld door overeenkomsten.

De betrokken partijen hebben een exploitatieovereenkomst gesloten, waarin onder andere de verdeling van kosten is verzekerd. Hierin zijn ook afspraken gemaakt ten aanzien van eventuele planschade. Eventuele planschade is afgewenteld op de initiatiefnemer. Van de verplichting tot het opstellen van een grondexploitatieplan kan daarom worden afgezien.