direct naar inhoud van Regels
Plan: Dronten - Parkresidentie Oost (D1005)
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0303.D1005-0ONH

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan 'Dronten - Parkresidentie Oost' (D1005) met identificatienummer NL.IMRO.0303.D1005-0ONH van de gemeente Dronten.

1.2 bestemmingsplan

 de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan-huis-verbonden beroep of bedrijf

een beroep of bedrijf, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.6 achtererfgebied

erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen.

1.7 archeologisch deskundige

professioneel archeoloog die op basis van de geldende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie bevoegd is om archeologisch onderzoek uit te voeren en/of programma's van eisen op te stellen en te toetsen.

1.8 archeologisch monument

terreinen die van algemeen belang zijn wegens daar aanwezige zaken als hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde en die daarom op grond van de Monumentenwet worden beschermd.

1.9 archeologisch rapport

in rapportvorm vervat verslag van een volgens de in de archeologische beroepsgroep gebruikelijke normen verricht archeologisch onderzoek, op basis waarvan een conclusie kan worden getrokken over de aanwezigheid van archeologische waarden.

1.10 archeologisch waardevol terrein

een terrein waarin zich voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen bevinden.

1.11 archeologische verwachting

de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten.

1.12 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten.

1.13 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouw zijnde.

1.14 bedrijfsvloeroppervlakte

de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een (detailhandels)bedrijf, een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, inclusief opslag-en administratieruimten en dergelijke.

1.15 bestaand
  • a. bij bouwwerken: bestaande legale bebouwing ten tijde van de terinzagelegging van het bestemmingsplan als ontwerp;
  • b. bij gebruik: bestaand legaal gebruik ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan.
1.16 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.17 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.18 bijbehorend bouwwerk

de uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.19 bouwen

het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.20 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.21 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge deze regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.22 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.23 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge deze regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.24 bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.25 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps-of bedrijfsactiviteit, niet zijnde een afhaalpunt.

1.26 erker

een specifieke uitbouwen aan de gevel van een hoofdgebouw, van een beperkte omvang en in verhouding tot de massa van het betreffende gebouw een ondergeschikte toevoeging.

1.27 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.28 grondgebonden woning

een woning, niet zijnde een woning onderdeel uitmakende van een woongebouw, die rechtstreeks toegankelijk is op het straatniveau en waarvan één van de woonlagen aansluit op het maaiveld.

1.29 hoofdgebouw

Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.30 internetwinkel

detailhandel waarbij een (potentiële) koper enkel en alleen via internet de aangeboden goederen kan bekijken en aankopen, en waarbij de te verhandelen goederen op het perceel waarop het bedrijf is gevestigd mogen worden opgeslagen en waarvandaan deze, indien er sprake is van opslag op het perceel, worden verzonden aan de koper.

1.31 luifel

een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een afdak, dat met de ene horizontale kant aan de buitenzijde van een gebouw is bevestigd, terwijl de tegenoverliggende zijde vrij dragend is.

1.32 normaal onderhoud, gebruik en beheer

het in zodanige conditie houden of brengen van objecten dat deze objecten op ten minste het bestaande kwaliteitsniveau blijven voortbestaan.

1.33 ondergronds bouwwerk

een gebouw, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen beneden peil.

1.34 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.35 overkapping

een bijbehorend bouwwerk dat een overdekte ruimte vormt met ten hoogste één wand.

1.36 pand

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.37 peil
  • a. voor een bouwwerk op een perceel waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter hoogte van de hoofdingang;
  • b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • c. indien in of op het water wordt gebouwd: de hoogte van het terrein ter plaatse van het meest nabijgelegen punt waar het water grenst aan het vaste land.
1.38 peildatum

het tijdstip van publicatie van het ontwerpbestemmingsplan.

1.39 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.40 ruimtelijke kwaliteit

de compositie van vormgevingsaspecten zoals deze zijn verantwoord in de bij het plan behorende bijlage Beeldkwaliteitsplan Dronten - Parkresidentie Oost.

1.41 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden.

1.42 verkeers-en verblijfsvoorzieningen

alle voor het openbaar rij-of ander verkeer openstaande wegen of paden, alsmede daaronder begrepen groen -en parkeervoorzieningen, waarbij de nadruk ligt op het verblijf van personen in het openbaar gebied.

1.43 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.44 voorgevelrooilijn

de lijn die samenvalt met de voorgevel(s) van een hoofdgebouw en met het denkbeeldige verlengde daarvan.

1.45 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Algemeen
2.1.1 afstand tot de (zijdelingse) perceelgrens

vanaf enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse) perceelgrens.

2.1.2 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, zonnepanelen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.1.3 dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.1.4 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel (met uitzondering van dakkapellen, wolfseindekappen en het hoogste punt van lessenaarsdaken).

2.1.5 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.1.6 lengte, breedte en diepte van een gebouw

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren).

2.1.7 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.1.8 vloeroppervlakte

de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.

2.2 Ondergeschikte bouwonderdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken, worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversiering, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel-en kroonlijsten, luifels en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw-c.q. bestemmingsgrens met niet meer dan 1,5 m wordt overschreven.

2.3 Ondergronds bouwen

Bij het berekenen van de te bouwen oppervlakte wordt de oppervlakte van ondergrondse gebouwen mede in aanmerking genomen, voor zover deze zijn gelegen buiten de buitenzijde van de gevels van de bijbehorende bovengrondse gebouwen, exclusief in-en uitritten van gebouwde parkeervoorzieningen, tenzij in deze regels anders is bepaald.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Woongebied

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen en in samenhang daarmee voor de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven,

met de daarbijbehorende:

  • a. nutsvoorzieningen;
  • b. groenvoorzieningen;
  • c. speelvoorzieningen;
  • d. verkeers-en verblijfsvoorzieningen;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. waterlopen en waterpartijen;
  • g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder kunstwerken en kunstobjecten.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. als hoofdgebouwen mag een aantal van ten hoogste 72 uitsluitend vrijstaande grondgebonden woningen worden gebouwd, met dien verstande dat daarvan binnen het gebied met de aanduiding 'overige zone - woonzone 2' een aantal van ten hoogste 26 woningen gebouwd mag worden;
  • b. de oppervlakte van een bouwperceel bedraagt minimaal 600 m²;
  • c. de afstand van een vrijstaand hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrens zal ten minste 3,0 m bedragen, met dien verstande dat binnen de aanduiding 'overige zone - woonzone 2' deze afstand ten minste 2,0 m bedraagt, met inachtneming van de met het plan beoogde ruimtelijke kwaliteit;
  • d. de afstand van een naar de weg gekeerde gevel van woningen tot de naar de weg gekeerde perceelgrens zal ten minste 5,0 m bedragen, met dien verstande dat binnen de aanduiding 'overige zone -woonzone 1' de afstand van de naar de weg gekeerde gevel van woningen tot de naar de weg gekeerde perceelgrens ten minste 12,5 m zal bedragen;
  • e. binnen de aanduiding 'overige zone - woonzone 1' zal de afstand van de van de weg afgekeerde gevel van woningen (achtergevel) tot de van de weg afgekeerde perceelgrens (achtererfgrens) ten minste 5,0 m bedragen;
  • f. de bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste 10,0 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van hoofdgebouwen binnen de aanduiding 'overige zone - woonzone 2' ten hoogste 7,5 m bedraagt.

3.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken, niet zijnde erkers en luifels, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwwerken zullen bij iedere woning in het achtererfgebied worden gebouwd, met dien verstande dat binnen de aanduiding 'overige zone - woonzone 1' de afstand van de bouwwerken tot de van de weg afgekeerde perceelgrens (achtererfgrens) ten minste 5,0 m zal bedragen;
  • b. in afwijking van het in lid 3.2.2 sub a gestelde mogen bij woningen binnen de aanduiding 'overige zone - woonzone 1' de bijbehorende bouwwerken tevens worden gebouwd in het voorerfgebied tot een afstand van minimaal 7,5 m van de naar de weg gekeerde perceelgrens, met inachtneming van de met het plan beoogde ruimtelijke kwaliteit.
  • c. de afstand van bijbehorende bouwwerken tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt minimaal 1,0 m;
  • d. de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken, mag per woning ten hoogste 60 m² bedragen, met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken ten hoogste 50 % bedraagt van de oppervlakte van het achtererfgebied;
  • e. in afwijking van het in lid 3.2.2 sub d gestelde mogen binnen de aanduiding 'overige zone -woonzone 2' de bijbehorende bouwwerken uitsluitend aangebouwd worden gebouwd tot een gezamenlijke oppervlakte van ten hoogste 30 m² per woning;
  • f. de maximum goot-en bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken bedragen 3,0 m respectievelijk 5,0 m.

3.2.3 Erkers en luifels

Voor het bouwen van erkers en luifels aan woningen gelden de volgende regels:

  • a. erkers en luifels mogen buiten het bouwvlak of het achtererfgebied worden gebouwd;
  • b. de maximum diepte, gemeten loodrecht op de gevel waaraan gebouwd wordt, bedraagt maximaal 40 % van de afstand tot de overliggende perceelgrens met een absoluut maximum van 1,5 m, tenzij de bestaande afstand tot de voorste perceelsgrens kleiner is, in welk geval de bestaande afstand tot de overliggende perceelsgrens als minimum geldt;
  • c. de breedte van een erker bedraagt ten hoogste 2/3 van de breedte van de gevel van de woning met een maximum van 6,0 m;
  • d. de breedte van een luifel bedraagt ten hoogste 1/3 van de breedte van de gevel van de woning met een maximum van 2,0 m;
  • e. de maximum bouwhoogte bedraagt 0,3 m boven de vloer van de eerste bouwlaag van de woning, tenzij de bestaande goothoogte hoger is, in welk geval de bestaande hoogte als maximum geldt.

3.3 Afwijking van de bouwregels
3.3.1 Afwijking 1

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels van lid 3.2.1 sub d en toestaan dat binnen de aanduiding 'overige zone - woonzone 1' de afstand van de naar de weg gekeerde gevel van woningen tot de naar de weg gekeerde perceelgrens minder dan 12,5 m maar ten minste 7,5 m bedraagt.

3.3.2 Afwijking 2

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels van lid 3.2.2 sub e en toestaan dat bij vrijstaande grondgebonden woningen binnen de aanduiding 'overige zone - woonzone 2' aangebouwde bijbehorende bouwwerken worden gebouwd tot een gezamenlijke oppervlakte van ten hoogste 60 m².

3.3.3 Voorwaarden

Een afwijking als bedoeld in lid 3.3.1 en lid 3.3.2 kan plaatsvinden mits de met het plan beoogde ruimtelijke kwaliteit behouden blijft en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken en aan de woonsituatie.

3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Ontsluitingsweg

De aanleg en instandhouding van ontsluitingswegen is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting', met inachtneming van de volgende regels:

  • a. voor de situering van ontsluitingswegen geldt een marge van 10,0 m ter weerszijden van de aanduiding 'ontsluiting';
  • b. de breedte van het wegprofiel bedraagt bij eenzijdige bebouwing ten minste 6,0 m en bij tweezijdige bebouwing ten minste 8,0 m;
  • c. in afwijking van het bepaalde in de aanhef van lid 3.4.1 ten aanzien van de aanduiding 'ontsluiting' en het bepaalde in lid 3.4.1 sub a, mogen binnen de aanduiding 'overige zone - woonzone 2' ontsluitingswegen worden aangelegd, mits in overeenstemming met de met het plan beoogde ruimtelijke kwaliteit.

3.4.2 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gedeelten van de woning voor aan-huis-verbonden beroepen en/of bedrijven, indien:
    • 1. meer dan 40 % van de vloeroppervlakte met een maximum van 60 m² van de woning en/of de bijbehorende bouwwerken, voor beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten wordt gebruikt;
    • 2. het beroep of bedrijf niet wordt uitgeoefend door de (hoofd)bewoner(s) van het pand, met daarnaast een maximum van één externe werknemer ter plekke werkzaam;
    • 3. de activiteiten vergunnings- dan wel meldingsplichtig zijn op grond van milieuwetgeving;
    • 4. sprake is van reclameuitingen, met uitzondering van hetgeen volgens de Algemene plaatselijke verordening is toegestaan;
    • 5. sprake is van horeca-activiteiten, een kappersbedrijf of detailhandel, inclusief een internetwinkel;
    • 6. sprake is van verkeersaantrekkende activiteiten die verkeersoverlast veroorzaken of die verkeersmaatregelen noodzakelijk maken;
    • 7. onvoldoende parkeerruimte op het perceel aanwezig is voor zowel het gebruik van het perceel ten behoeve van de reguliere bewoners als het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, op grond van de parkeernormering zoals neergelegd in de vigerende versie van de ‘Nota Parkeernormen Dronten 2016’ of de rechtsopvolger daarvan;
    • 8. buitenopslag ten behoeve van het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf op het perceel plaatsvindt, met uitzondering van de stalling van maximaal twee bedrijfsvoertuigen;
  • b. het gebruik van gedeelten van de woning en/of bijbehorende bouwwerken door meer dan één huishouden;
  • c. het gebruik van de bijbehorende bouwwerken voor zelfstandige bewoning;
  • d. het gebruik van gronden voor het plaatsen van gebouwde erfafscheidingen.

Artikel 4 Waarde - Archeologie 4

4.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de mogelijk te verwachten gematigde / middelhoge archeologische waarden van de gronden;
  • b. In geval van strijdigheid van regels gaan de regels van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' vóór de regels die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen

Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 1,7 ha, moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, de aanvrager een rapport overleggen waarin:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.

4.2.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen

Indien uit het in lid 4.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.

4.2.3 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 4.2.1 is niet van toepassing op bouwwerken die niet dieper worden gebouwd dan 0,4 m beneden maaiveld.

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.3.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het ophogen en ontgraven van de bodem;
  • b. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • d. het verlagen of het verhogen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegde waterschap;
  • e. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie-of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • f. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt;
  • g. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • h. het aanbrengen van bomen en/of houtgewassen;
  • i. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe gerekend worden diepploegen, aanleggen van drainage en ontginnen.

4.3.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 4.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie;
  • d. een oppervlakte van 1,7 ha of kleiner beslaan;
  • e. een oppervlakte groter dan 1,7 ha hebben en niet dieper gaan dan 0,4 m.

4.3.3 Toetsingscriteria

De in lid 4.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.

4.3.4 Onderzoeksplicht

Een omgevingsvergunning kan pas worden verleend nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd waarin:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.

4.3.5 Beoordelingscriteria

Alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend moet ten behoeve van de beoordeling van het rapport advies worden ingewonnen bij een ter zake deskundige.

4.3.6 Voorwaarden

Indien uit het in lid 4.3.4 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.

4.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:

  • a. de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' wordt gewijzigd in de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' indien de gronden op basis van deskundig archeologisch (voor-) onderzoek archeologische waarden blijken te bevatten die op grond van de gangbare waarderingssystematiek door burgemeester en wethouders als behoudenswaardig zijn bevonden (positief selectiebesluit);
  • b. de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' wordt gewijzigd in de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' indien de gronden op basis van deskundig archeologisch (voor-)onderzoek een hoge archeologische verwachting blijken te hebben;
  • c. de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' wordt verwijderd, indien uit deskundig archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse geen sprake is van behoudenswaardige archeologische waarden.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene gebruiksregels

6.1 Gebruik van onbebouwde gronden
6.1.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemming, wordt in ieder geval gerekend onbebouwde gronden te gebruiken of te laten gebruiken voor:

  • a. de uitstalling, opslag, stand-of ligplaats van kampeerwagens, toer-of stacaravans en tenten;
  • b. de opslag van gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan;
  • c. het opslaan van gebruiksklare of gebruiksonklare voer-, vaar-of vliegtuigen of onderdelen hiervan;
  • d. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen;
  • e. prostitutiedoeleinden.

6.1.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 6.1.1 is niet van toepassing voor zover het betreft:

  • a. het tijdelijk opslaan van materialen en werktuigen, welke nodig zijn voor de realisering of de handhaving van de in het plan aangewezen bestemmingen;
  • b. het opslaan of storten van afval-of meststoffen, voor zover noodzakelijk voor het normale onderhoud van tuinen en andere open terreinen.

6.2 Gebruik van bouwwerken

Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van bouwwerken ten behoeve van: recreatieve doeleinden, detailhandelsdoeleinden, prostitutie en/of een seksinrichting.

Artikel 7 Algemene afwijkingsregels

7.1 Afwijkingen

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsregels van:

  • a. de bij recht in de bestemmingsregels gegeven maten, afmetingen en percentages, met uitzondering van de oppervlaktematen, inhoudsmaten en afstandsmaten, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages waarbij geldt dat de maximale goot-en bouwhoogte uitsluitend voor hoofdgebouwen kan worden overschreden;
  • b. de bij recht in de bestemmingsregels gegeven bestemmingsgrenzen en aanduidingen ten behoeve van geringe afwijkingen van het beloop van een weg, groenstroken en/of begrenzing van bestemmingen, indien bij definitieve uitmeting en verkaveling blijkt dat deze geringe afwijkingen vanwege het belang van een juiste verwerkelijking van het plan gewenst of noodzakelijk zijn, mits de afwijkingen ten opzichte van hetgeen op de verbeelding is aangegeven niet meer bedragen dan 4,00 m.

7.2 Voorwaarden

Een afwijking als bedoeld in lid 7.1 kan toepassing vinden mits de ruimtelijke kwaliteit behouden blijft en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken, en aan de woonsituatie.

Artikel 8 Overige regels

8.1 Voldoende parkeergelegenheid
  • a. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, kan niet worden gebouwd of gebruikt wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden.
  • b. Bij een omgevingsvergunning wordt aan de hand van de op dat moment vigerende versie van de 'Nota Parkeernormen Dronten 2016' of de rechtsopvolger daarvan bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid.
  • c. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 8.1 sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  • b. burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van lid 9.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 9.1 sub a met maximaal 10%;
  • c. lid 9.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

9.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 9.2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. indien het gebruik, bedoeld in lid 9.2 sub a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. lid 9.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Dronten - Parkresidentie Oost' (D1005), behorend bij het besluit van 3 maart 2022.