direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Biddinghuizen - Graafschap fase 2
Status: vastgesteld
Plantype: uitwerkingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0303.4040-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de zuidzijde van Biddinghuizen wordt de woonwijk De Graafschap gerealiseerd. De woonwijk wordt gefaseerd gerealiseerd. Ten behoeve hiervan is het bestemmingsplan "De Graafschap (4040)" in 2009 opgesteld waarin de woonwijk via een uitwerkingsregeling kan worden ontwikkeld. Inmiddels zijn de eerste delen nagenoeg ontwikkeld.

Op 21 september 2010 is ten behoeve van de uitwerking van fase 1 het uitwerkingsplan "1e uitwerkingsplan De Graafschap fase 1 (4041)" door het college van burgemeester en wethouders van Dronten vastgesteld. Dat uitwerkingsplan maakte de ontwikkeling van 230 woningen mogelijk. Op 28 mei 2019 is het "2e Uitwerkingsplan De Graafschap (4042)" vastgesteld voor de ontwikkeling van nog eens 50 woningen.

Met dit voorliggende uitwerkingsplan wordt een deel van de eerste fase opnieuw meegenomen om het stedenbouwkundig ontwerp voor de tweede fase tot uitvoering te kunnen brengen. Dit is mogelijk omdat het eerste plan ter plaatse nog niet is verwezenlijkt. Daardoor kan het college op grond van artikel 3.6 lid 3 van de Wet ruimtelijke ordening opnieuw een uitwerkingsplan vaststellen voor dit deel van fase 1 wat nog niet is verwezenlijkt. Daarnaast maakt dit uitwerkingsplan een verdere verkaveling van de woonwijk in zuidelijke richting mogelijk.

Het voorliggende uitwerkingsplan maakt de ontwikkeling van maximaal 215 woningen mogelijk. Deze ontwikkeling past binnen de uitwerkingsregels, zoals die in het bestemmingsplan "De Graafschap (4040)" zijn opgenomen. Het voorliggende (aangepaste) uitwerkingsplan voorziet in een concrete planologische regeling voor de beoogde woningbouw.

1.2 Begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen aan de zuidkant van de reeds gerealiseerd nieuwbouwwijk aan De Wierse. De ligging van het plangebied in Dronten en de directe omgeving is indicatief weergeven in afbeelding 1.1. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de planverbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.4040-VA01_0001.png"

Afbeelding 1.1 Ligging van het plangebied in de kern Biddinghuizen en ten opzichte van de directe omgeving (bron: www.pdok.nl)

1.3 Planologische regeling

1.3.1 Beschrijving bestemmingen

Het plangebied ligt binnen de begrenzing van de bestemmingsplannen "De Graafschap (4040)", dat op 29 oktober 2009 is vastgesteld door de gemeenteraad van Dronten (onherroepelijk op 14 januari 2010) en het "1e uitwerkingsplan De Graafschap fase 1 (4041)" dat op 21 september 2010 door het college van burgemeester en wethouders is vastgesteld.

De gronden binnen het plangebied zijn voorzien van de bestemming 'Woongebied - Uit te werken'. Daarnaast zijn de volgende functieaanduidingen in het plangebied aanwezig: 'specifiek vorm van groen - centrale groene as', 'ontsluiting' en 'water'. Tenslotte is de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - accentpunt' aanwezig.

De gronden binnen het plangebied ter plaatste van het eerdere uitwerkingsplan zijn voorzien van de bestemmingen 'Wonen', 'Tuin', 'Verkeer - Verblijfsdoeleinden', 'Groen' en 'Water'. Binnen de bestemming 'Wonen' zijn tevens bouwaanduiding voor een bouwvlak, een maximum bouwhoogte van 10 meter, een maximum goothoogte van 6 meter en een gedeeltelijk een gebiedsaanduiding wro-zone - ontheffingsgebied aanwezig. In afbeelding 1.2 is een uitsnede van het geldende bestemmingsplan met daarop in rode omlijning het plangebied weergegeven.

Deze regelingen zijn hierna uitgelegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.4040-VA01_0002.png"

Afbeelding 1.2 Uitsnede geldende bestemmingsplannen "De Graafschap (4040)" en "1e uitwerkingsplan De Graafschap fase 1 (4041)" met daarop in het rood het plangebied indicatief weergeven (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Bestemmingsplan "De Graafschap (4040)":

Woongebied - uit te werken

De voor 'Woongebied - uit te werken' aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen en in samenhang daarmee voor de uitoefening van aan huis verbonden beroepen en maatschappelijke en culturele voorzieningen, zoals scholen. Ook verkeers- en verblijfsdoeleinden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen en water zijn mogelijk binnen deze uit te werken bestemming. Ter plaatse van de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - accentpunt' markeert een plek voor stedenbouwkundige accenten in de wijk. Overigens is het binnen de bestemming 'Woongebied - uit te werken' ook mogelijk gestapeld te bouwen. Tevens zijn er aanduidingen opgenomen voor de centrale groene as, de ontsluitingswegen, het fietspad en het water. In de regels is een bouwverbod opgenomen waarin is geregeld dat de gronden uitsluitend mogen worden gebouwd indien deze in overeenstemming met een uitwerkingsplan rechtskracht hebben verkregen.

Bestemmingsplan "1e uitwerkingsplan De Graafschap fase 1 (4041)":

Groen

De groenvoorzieningen in het plangebied hebben de bestemming “Groen”. Deze bestemming is opgenomen op plaatsen waar groen wenselijk is en bebouwing onwenselijk. Naast groenvoorzieningen, zijn ook speelvoorzieningen, jongerenontmoetingsplaatsen, water en kunstobjecten toegestaan. Ten behoeve van de ontsluiting van een aantal woningen in het plangebied zijn wegen en paden toegestaan binnen de groenbestemming.

Tuin

Ter plaatse van de (voor)tuinen van woningen en delen van zijtuinen geldt de bestemming “Tuin”. Op gronden met deze bestemming mogen alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, zoals erfafscheidingen. Binnen deze bestemming zijn verder geen overkappingen toegestaan. Doormiddel van een algemene ontheffing zijn erkers binnen deze bestemming mogelijk gemaakt.

Verkeer – Verblijfsdoeleinden

Alle wegen binnen het plangebied hebben een verblijfsfunctie. Deze wegen zijn daarom allemaal bestemd als “Verkeer – Verblijfsdoeleinden”. Naast wegen mogen binnen deze bestemming onder andere ook parkeren groenvoorzieningen opgericht worden. Gebouwen zijn niet toegestaan binnen deze bestemming.

Water

Vanwege het belang van de waterstructuur in de wijk, wordt de bestemming “water” geregeld. Hier zijn onder meer waterpartijen en de daarbij behorende groenvoorzieningen en bruggen toegestaan.

Wonen 

De woningen die worden gebouwd in het plangebied van het uitwerkingsplan zijn geregeld in de bestemming “Wonen”. Om flexibiliteit binnen het plan te behouden zijn binnen de woonbestemming vrijstaande woningen, twee-onder-een-kap woningen en rijwoningen toegestaan. De woningen moeten worden gebouwd binnen de op verbeelding aangegeven bouwvlakken. Voor de verschillende soorten woningen zijn binnen de woonbestemming aparte bouwregels opgenomen. Voor de vrijstaande en twee-onder-een-kap woningen geldt dat de voorgevel ten minste 2 meter vanaf de naar de tuin gekeerde bouwgrens wordt gebouwd. Voor rijwoningen geldt dat de voorgevel op de naar tuin gekeerde bouwgrens mag worden gebouwd.

De voorgevel van alle woningen mag maximaal 5 meter vanaf diezelfde bouwgrens worden gebouwd. Hiermee wordt bereikt dat de voorgevels van de woningen niet te veel verspringen en een rustig beeld ontstaat. De naar de tuin gekeerde bouwgrens ligt op 3 meter afstand van de woonstraat, daardoor er altijd een onbebouwde strook (tuin) voor de woningen ligt. Voor de verschillende woningen zijn, om het onderscheid te benadrukken, maximale oppervlakten vastgelegd. Vrijstaande woningen mogen het grootst zijn en rijwoningen hebben de laagste maximale oppervlakte. De maximale goot- en bouwhoogten zijn opgenomen op de verbeelding. Bij ontheffing is voor sommige woningen een hogere goothoogte mogelijk ter plaatse van de aanduiding “wro-zone – ontheffingsgebied”. Bij recht is toegestaan dat 60 m2 gebouwd mag worden met aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, mits tenminste 50% van het erf onbebouwd blijft.

Aan- en uitbouwen mogen, minimaal 3 meter achter de voorgevel worden gebouwd. Hier zijn erkers, bijgebouwen en overkappingen uitgesloten. Aan-huis-verbonden beroepen zijn toegestaan in het plangebied. Het maximum bedrijfsvloeroppervlakte daarvan is 45 m².

1.3.2 Strijdigheid

Op grond van het geldende bestemmingsplan dient een uitwerkingsplan te worden vastgesteld voordat nieuwe woningen gerealiseerd mogen worden. Het voorliggende uitwerkingsplan voorziet in een adequaat juridisch-planologisch kader voor de voorgenomen ontwikkeling en toont aan dat de in dit uitwerkingsplan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met 'een goede ruimtelijke ordening'.

1.4 Leeswijzer

Na deze inleiding, wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de huidige situatie en het voorgenomen plan. Dit wordt in de hoofdstukken 3 en 4 getoetst aan het beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. Hoofdstuk 6 gaat in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het uitwerkingsplan. Tenslotte wordt in hoofdstuk 5 de juridische regeling van het uitwerkingsplan uitgelegd.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Biddinghuizen ligt aan de Hoge Vaart waar de Swifterweg en de Biddingringweg samenkomen. Beïnvloed door het Nieuwe Bouwen kreeg de kern een opzet met een min of meer rechthoekig patroon, waarin de straten loodrecht op elkaar staan (orthogonaal grid). De kern ligt ingesloten door de Biddingringweg en de Oldebroekerweg.

 

Twee hoofdwegen vormen de toegang tot het dorp. De Baan is via de Swifterweg de toegang vanaf de Biddingringweg. De Dreef geeft vanaf de zuidelijk gelegen Oldenbroekerweg toegang tot het dorp. Beide hoofdwegen komen uit op de centrale ruimte in het dorp, het Plein.

 

Biddinghuizen was aanvankelijk bedoeld als agrarisch dorp met de daarbij behorende voorzieningen. In 1963 werd een bijstelling van de plannen gemaakt en werd het aantal woningen verdubbeld tot 700. De uitbreiding vond plaats naar het zuiden. De manier van de bestaande aaneenschakeling van ruimten werd doorgezet. Na de instelling van de gemeente Dronten in 1972 werd ingezet op 7.000 inwoners in het jaar 2000. Vervolgens vond de groei plaats naar het oosten, werd de doorgaande weg verlegd en het industrieterrein op een andere manier ontsloten.

 

De uitbreidingswijk De Graafschap bevindt zich aan de zuidzijde van de kern Biddinghuizen, ten zuiden van de Oldebroekerweg. Het plangebied zelf is momenteel onbebouwd en in gebruik als akkerbouwland. Aan de noordzijde worden woningen gerealiseerd en aan de westzijde bevinden zich moestuinen, die in later stadium ook aangewend kunnen worden voor woningbouw en ook zijn voorzien van een uit te werken woonbestemming. De overige zijden betreffen akkerbouwlanden. De huidige situatie van het plangebied is weergegeven in afbeelding 2.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.4040-VA01_0003.png"

Afbeelding 2.1 Luchtfoto huidige situatie met daarop in een rood kader het plangebied weergegeven (bron: Kadastrale kaart)

2.2 Beschrijving masterplan De Graafschap

2.2.1 Algemeen

Het voorliggende uitwerkingsplan is een onderdeel van een veel grote masterplan waarmee voorzien wordt in totaal 1.400 woningen. Voor de eerste 700 woningen is een stedenbouwkundig plan opgesteld. Deze is voor dit uitbreidingsplan geüpdatet zodat voldaan kan worden aan de laatste regels met betrekking tot onder andere parkeren maar ook duurzaamheidsprincipes (zie ook paragraaf 2.3).

In het masterplan is een aantal uitgangspunten beschreven op het gebied van woonmilieus, verkeersstructuur, landschap en water. Hieronder wordt daar nader op ingegaan waarbij specifiek wordt gekeken wat van toepassing is op dit uitwerkingsplan. In afbeelding 2.2 is een uitsnede van het masterplan met daarop fase twee weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.4040-VA01_0004.png"

Afbeelding 2.2 Uitsnede masterplan met daarop fase 2 weergegeven (Bron: Stedenbouwkundig kader)

2.2.2 Woonmilieus

Een belangrijke kwaliteit van De Graafschap is een herkenbaar karakter van de woonmilieus. Iedere woning ontleent zijn specifieke identiteit aan de plek waar die woning staat. Meestal is niet alleen de typologie van de woning, maar ook de aangrenzende openbare ruimte bepalend voor de sfeer van het woonmilieu. Aandacht wordt daarom gevraagd voor een zorgvuldige uitwerking van de openbare ruimte en voldoende onderhoud hiervan. De woningen zelf onderscheiden zich, per woonmilieu, telkens in zowel stedenbouwkundige als architectonische aspecten, zoals plaatsing op de kavel, oriëntatie, bouwhoogte, kapvorm, kleur- en materiaalgebruik.

 

Voor dit uitwerkingsplan zijn twee woonmilieus van toepassing: het Carré en de Polderrand.

Het Carré

Het Carré is een afgeleide van de gridstructuur van het centrum van Biddinghuizen. Het Carré wordt doorsneden door het assenkruis van structurerende watergangen, waardoor er vier kwartieren zijn gecreëerd.

De Carrérand heeft een stevige opzet, die de steenachtige uitstraling van het Carré uitdraagt. De woningen hebben twee bouwlagen met een kap. Deze rand uit twee haaks op elkaar staande woningrijen, waarvan één rij onderdeel uitmaakt van dit plangebied. De woningrij bestaat uit één architectuur en vormtypologie.

Toegangen tot het Carré zijn geaccentueerd en de buitenhoeken van het Carré zijn stevig aangezet met hoeken en entrees. Dit wordt gedaan door bijvoorbeeld onderscheidende nokrichting, massa, detaillering. De oriëntatie van deze woningen is tweezijdig. Woningen in de Carrérand verkrijgen identiteit door de kappen. Er komen zadeldaken en mansardekappen voor. Deels platte daken zijn ook toegestaan.

Waar geen nokrichting is aangegeven is deze vrij, waardoor er ruimte ontstaat om per straatwand in de Carrérand te variëren. Dit draagt bij aan de dorpse sfeer van kleinschaligheid. De vrijstaande woningen aan het landschapspark hebben een harde begrenzing met het water. Eventuele buitenruimte in de vorm van terrassen wordt meegenomen in het ontwerp. De formele structuur van het Carré wordt doorsneden door een schegvormige centrale groenzone met park en volkstuinen. Op deze plek is het verschil tussen de rand en de binnenzijde van het Carré voelbaar. Tussen de Carrérand en het hart van de wijk bevindt zich een overgangszone, waar een variabele kaphoogte geldt.

De gevels in het gehele Carré bestaan uit rode of bruine baksteen en de daken uit donkergrijze of zwarte dakpannen. De bebouwing is georiënteerd op de straat, met een voordeur en aanzienlijke gevelopeningen. Het verschil tussen de formele Carrérand en de informele binnenzijde wordt ook gevonden binnen de architectuurdetaillering. De Carrérand kent een strakke, onopvallende detaillering waarbij weinig plasticiteit aanwezig is.

Polderrand

Aan de oostrand van de Graafschap ligt de Polderrand. Deze buurt vormt een gezicht naar de polder. Dit wordt met name bereikt door ritmiek en herhaling van stedenbouwkundige ensembles en bebouwing, die zorgen voor voldoende massa als tegenhanger van de weidse polder. Door de doorzichten wordt de polder beleefbaar vanuit de wijk.

 

Deze polderrand is een doorzetting van de openheid van de polder zelf. De woningen in deze zone staan als losse stroken in de open ruimte. Deze open ruimte kan, afhankelijk van de bebouwingsvariant, (deels) collectief eigendom van de bewoners in de polderrand worden, maar is wel openbaar toegankelijk.

2.2.3 Verkeersstructuur

De wegen Bremerbergweg en Oldebroekerweg zijn te typeren als een gebiedsontsluitingsweg. De verkeersfunctie staat voorop. Een deel van het verkeer op de weg is te beschouwen als herkomst- en bestemmingsverkeer, een deel bestaat uit doorgaand verkeer, vooral naar (recreatieve) bestemmingen in de omgeving. Toeristen komen naar het dorp via de Bremerbergweg. De bezoekers naar pretpark Walibi worden omgeleid, zodat dit voor het dorp zo weinig mogelijk belasting vormt.

 

De Bremerbergweg en Oldebroekerweg vormen een barrière tussen het plangebied en het dorp. De mate waarin veilig oversteken mogelijk is, wordt bepaald door de verkeersintensiteit en de verkeerssnelheid. Verwacht wordt dat ook in de toekomst de verkeersintensiteit onder het niveau blijft, waarbij sprake is van meer dan gebruikelijke risico's of hinder als gevolg van wachttijden. Voor De Graafschap zullen beide wegen belangrijk zijn voor de hoofdontsluiting.

 

De Graafschap krijgt twee hoofdtoegangen. Voor het plangebied is de wijkontsluitingsweg (de Graafschaplaan) in het verlengde van De Baan relevant. Vanaf de wijkontsluitingsweg wordt de buurt ontsloten via de noordzijde van het plangebied via De Wierse.

2.2.4 Landschap

Het landschap binnen het totale plangebied van De Graafschap is een bewust vormgegeven rationeel verkaveld open poldergebied. Bij het ontwerp van het landschap is destijds uitgegaan van een scheiding van functies. Dit is terug te vinden in de geheel op (optimale) agrarische ontwikkeling gerichte inrichting van het gebied en de geconcentreerde woonbebouwing in de kern. De lange zichtlijnen en verdichte randen rondom de bebouwing zijn karakteristiek in dit gebied. De verbindingen tussen de verschillende elementen worden gevormd door wegen, tochten en sloten. De laanbeplanting langs de Oldebroekerweg vormt een opvallend element, evenals de beplanting langs de Bremerbergweg en de erfbeplantingen van de agrarische bedrijven. Ten zuidoosten van De Graafschap ligt een zichtas, parallel aan de Alikruikweg/Mosselweg. Deze as is aangegeven als “waardevol landschappelijk karakteristiek”. Bij het ontwerp van de nieuwe woonbebouwing van De Graafschap zal rekening worden gehouden met dit karakteristieke polderlandschap. Voor deze uitwerking betekent dit dat de landschappelijke karakteristieken herkenbaar worden gemaakt binnen de twee relevante woonmilieus: Het Carré en Polderrand (zie ook paragraaf 2.2.2).

2.2.5 Water

Water vormt een essentieel onderdeel van De Graafschap, op zowel het gebied van beleving, waterhuishouding en ecologie. Ook wordt via de watergangen een relatie gelegd met het omringende landschap. Om dit landelijke beeld ook terug te brengen in de wijk, zijn verschillende bestaande watergangen gehandhaafd (en verbreed). Hierdoor is de maat van het landschap ook binnen in de wijk te ervaren. Hierdoor wordt de eigenheid van de wijk versterkt en ontstaat er een aangenamer en meer gezonde woonomgeving. In paragraaf 4.10 wordt nader ingegaan op de wateraspecten in het voorliggend plan.

2.3 Nieuwe situatie fase 2 De Graafschap

2.3.1 Stedenbouwkundig kader fase 2 De Graafschap

De eerste fase van 'De Graafschap', de nieuwste woonwijk van Biddinghuizen is bijna voltooid. Over dit plan en de uitwerking in de nieuwe wijk heeft een evaluatie plaatsgevonden. Na evaluatie van de eerste fase van De Graafschap is besloten om het stedenbouwkundig kader te updaten. Hierin blijft het hoofdconcept van een relatief gesloten carrévorm met groene binnenruimte overeind. De verkeersstructuur en het netwerk van voet- en fietspaden blijft eveneens voor het overgrote deel in tact. De wijzigingen betreffen een ondergeschikte aanpassing in het stratenpatroon en het woningbouwprogramma in delen van het plangebied. Daarnaast gaat het om het opnieuw opmaken van de parkeerbalans voor de gehele tweede fase.

In afbeelding 2.3 is een (voorbeeld)verkaveling opgenomen van de tweede fase. In het voorgenomen plan zijn de basisstructuren uit het masterplan als uitgangspunt genomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.4040-VA01_0005.png"

Afbeelding 2.3 Voorbeeldverkaveling De Graafschap fase 2 (bron: Stedenbouwkundig ontwerp)

2.3.2 Voorlopige woningbouwprogramma

Het aantal woningen gepland in fase twee van het uitwerkingsplan bedraagt momenteel 211 woningen. Het aantal te bouwen woningen is uitwisselbaar met elkaar qua typologie; vrijstaande woningen, rijwoningen, maisonnettes, twee-onder-een-kap-woningen en appartementen. Over de sociale huurwoningen heeft overleg plaatsgevonden met de lokale woningcorporatie. Met het voorliggend plan is sprake van de volgende woning aantallen:

Koop, vrijstaand, met dubbele oprit   14  
Koop, twee-onder-een-kap, met dubbele oprit   54  
Koop, tussen/hoek, zonder oprit   42  
Koop, tussen/hoek, met enkele oprit   44  
Huurhuis, sociale huur, zonder oprit   39  
Koop, appartement, duur   18  
Totaal aantal woningen   211  

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. En er nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.

Binnen de NOVI zijn 8 voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren. Sinds juni 2021 is Dronten als deel van de regio Zwolle aangewezen als NOVI-gebied. De aanwijzing hiervan heeft tot doel om de regio te ontwikkelen tot een klimaatrobuuste en economisch vitale regio met een blijvend aantrekkelijke woon- en leefomgeving.

Opgaven  

Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier opgaven:

  • 1. Ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie.
  • 2. De economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden.
  • 3. Steden en regio's sterker en leefbaarder maken.
  • 4. Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen.

Realiseren opgaven

In de NOVI is een tweetal instrumenten opgenomen om de opgaven te realiseren:

  • 1. De Omgevingsagenda.

Momenteel wordt voor Noord-Nederland gewerkt aan een omgevingsagenda. Als voorloper is er gewerkt aan een Contour Omgevingsagenda waarin acht omgevingsopgaven zijn benoemd:

    • 1. Druk op de ruimte in het landelijk gebied vraagt om gezamenlijke keuzes;
    • 2. Benutten van de brede effecten van de energietransitie;
    • 3. Economisch perspectief ten aanzien van kringlooplandbouw en natuurinclusieve landbouw;
    • 4. Toekomstgerichte bereikbaarheid van Noord-Nederland;
    • 5. Versterken Stedelijk Netwerk Noord-Nederland;
    • 6. Toekomstkracht voor gebieden met bevolkingsdaling en sociaaleconomische achterstand;
    • 7. Water als verbindende schakel in klimaatadaptieve maatregelen;
    • 8. Waarborgen van de omgevingskwaliteit.
  • 2. De NOVI-gebieden.

Een NOVI-gebied is een instrument waarbij Rijk en regio meerdere jaren verbonden zijn aan de gezamenlijke uitwerking van de verschillende opgaven in het ruimtelijke domein. Vaak wordt voortgebouwd op bestaande samenwerkingstrajecten. Denk aan een Regio Deal en een verstedelijkingsstrategie. Gemeente Dronten heeft hierin een speciale status gekregen als onderdeel van het NOVI-gebied regio Zwolle. Het bevorderen van de woningbouw in deze regio is hierin een belangrijk doel.

Conclusie

Gelet op de te realiseren opgaven uit de NOVI kan de conclusie worden getrokken dat de voorgenomen ontwikkeling geen rijksbelangen raakt als opgenomen in de NOVI.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke Ordening (Bro) (artikel 3.1.6) is geregeld dat een toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voorzien in duurzame verstedelijking. Het artikel is op 12 mei 2017 gewijzigd. Deze wijziging is op 1 juli 2017 in werking getreden. Voor dit project wordt getoetst aan deze nieuwe regeling, die inhoudt dat de toelichting bij een plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling bevat. Indien het project die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, moet er ook gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Stedelijke ontwikkeling

In het Bro is een woningbouwlocatie met maximaal 215 woningen aan te merken als een nieuwe stedelijke ontwikkeling waar de ladder voor duurzame verstedelijking op van toepassing is.

Behoefte

De behoefte naar woningen en voorzieningen is in de provincie Flevoland niet op regionaal of provinciaal niveau vastgelegd. Gezien de aard en de omvang van de ontwikkeling beperkt het ruimtelijke verzorgingsgebied zich niet tot alleen de gemeente Dronten. Maar is de gemeente Dronten wel een belangrijke verzorgingsgebied. Om die reden is het relevant de behoefte naar de betreffende stedelijke ontwikkeling op gemeentelijk niveau te bekijken. Uit de woonvisie (paragraaf 3.3.2) blijkt dat er behoefte is aan woningen in alle segmenten. In kwalitatieve zin is er tot 2030 vraag naar woningen in alle segmenten.

Ook is de ontwikkeling van de beoogde woningen in De Graafschap verantwoord in het moederplan Bestemmingsplan De Graafschap. Hieraan lag een gemeentelijk woningbouwprogramma aan ten grondslag.

Bestaand stedelijk gebied

Volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bestaand stedelijk gebied: 'het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.' Uitgaande van deze definitie is het plangebied niet aan te merken als stedelijk gebied. Binnen de kern Biddinghuizen is echter geen ruimte aanwezig om de maximaal 215 nieuwe woningen mogelijk te maken. Om in de behoefte aan woningen te kunnen voorzien is 'De Graafschap' aangewezen als uitbreidingslocatie voor Biddinghuizen. Daartoe is op 29 oktober 2009 reeds het bestemmingsplan De Graafschap vastgesteld. Deze ontwikkeling betreft een uitwerking van een deel van dit gebied.

 

Er wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie FlevolandStraks

De Omgevingsvisie FlevolandStraks geeft de langetermijnvisie van de provincie Flevoland op de toekomst van dit gebied. Het gaat over de periode tot 2030 en verder. Het geeft aan welke kansen, opgaven en uitdagingen er voor Flevoland liggen. Er zijn drie kernopgaven:

  • a. Het Verhaal van Flevoland (fysieke omgeving),
  • b. Krachtige Samenleving (sociaaleconomische omgeving),
  • c. Ruimte voor Initiatief (bestuurlijke omgeving).

Deze opgaven vormen de kern voor alle ontwikkelingen waar de provincie Flevoland bij betrokken is. Zowel voor de strategische opgaven uit de Omgevingsvisie, als andere vraagstukken van de provincie Flevoland. In de strategische opgaven staan de belangrijkste vraagstukken en ambities voor de toekomst beschreven. Het gaat om de volgende opgaven:

  • Duurzame Energie
  • Regionale Kracht
  • Circulaire Economie
  • Landbouw: Meerdere Smaken.

Toetsing aan het plan

De rode draad van deze thema’s is dat Flevoland streeft naar een duurzame leefomgeving, waarbij ruimte is voor ontwikkelingen die bijdragen aan de ruimtelijke en sociaaleconomische kwaliteit van de provincie. Onderliggend plan draagt op basis van een goede ruimtelijke inpassing bij aan de ruimtelijke en functionele kwaliteit van de omgeving en is daarmee in lijn met de Omgevingsvisie.

3.2.2 Omgevingsprogramma Provincie Flevoland en Omgevingsverordening Provincie Flevoland

Algemeen

Naar verwachting treedt in 2023 de Omgevingswet in werking. Op dat moment moet elke provincie beschikken over een Omgevingsvisie, een of meer programma's en een Omgevingsverordening. Het op 27 februari 2019 door de Provinciale Staten van de provincie Flevoland vastgestelde Omgevingsprogramma Flevoland vindt haar grondslag dan ook in de Omgevingswet. Daarnaast is de grondslag te vinden in diverse vigerende wetten, zoals de Waterwet, de Wet milieubeheer, de Wet geluidhinder en de Wet natuurbescherming. Het Omgevingsprogramma omvat daarmee de op dit moment verplichte plannen: het milieubeleidsplan, het regionale waterplan en het verkeer- en vervoersplan.

In 2017 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie FlevolandStraks vastgesteld. Hierin is in hoofdlijnen de strategische visie op de toekomst van Flevoland weergegeven.

In dit (eerste) Omgevingsprogramma Flevoland is er voor gekozen al het bestaande beleid voor de ontwikkeling, het gebruik, het beheer, de bescherming of het behoud van de fysieke leefomgeving te bundelen in één programma dat digitaal beschikbaar is. Met de vaststelling van het Omgevingsprogramma is dan ook een groot aantal beleidsnota's komen te vervallen. Op deze wijze zijn de provinciale beleidskeuzes compact beschreven en is de samenhang tussen de verschillende beleidsterreinen het beste gewaarborgd.

De provincie streeft ernaar om dit programma jaarlijks te actualiseren en waar nodig aan te vullen met overig provinciaal beleid. Zo kunnen in volgende versies onderwerpen worden toegevoegd die betrekking hebben op bijvoorbeeld economisch of sociaal beleid. Ook kunnen programma's worden toegevoegd met een meer gebiedsgebonden of thematische aanpak. In voorliggend geval is met name hoofdstuk 1 'Ruimte' van het Omgevingsprogramma van belang.

Ruimte (Omgevingsprogramma)

Het belangrijkste doel van de provincie is een goede woon-, werk- en leefomgeving in heel Flevoland. Daarbij moet verstedelijking worden ingepast in een hoogwaardig landschap en passen bij de gerealiseerde en de geplande infrastructuur. Aantrekkelijke woongebieden in een groen-blauwe omgeving maken Flevoland concurrerend met andere gebieden. Er is sprake van overloop uit de drukke, dure Randstad naar een ruimer, goedkoper Flevoland (push factor). Ook kiezen mensen bewust voor het attractieve woonmilieu van Flevoland (pull factor).

De provincie wil verdere grootschalige ontwikkelingen mogelijk maken en deze deels zelf ter hand nemen, samen met partners. De provincie is bereid om ruimte te reserveren voor functies waarvoor in omliggende regio's onvoldoende ruimte is. De voorwaarde daarvoor is een evenwichtige ontwikkeling. Samen met partners binnen en buiten het gebied biedt de provincie zicht op oplossingen voor maatschappelijke vraagstukken, die het tempo van de ruimtelijke ontwikkelingen in Flevoland met zich meebrengt. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om achterblijvende bereikbaarheid, voorzieningenniveau en werkgelegenheid.

Landelijk gebied

Het plangebied, rood kader, maakt binnen het thema 'Ruimte' onderdeel uit van het 'landelijk gebied' zoals hieronder te zien is in afbeelding 3.1. Hier wil de provincie de vitaliteit van het landelijk gebied vergroten en de gebruiksmogelijkheden ervan meer afstemmen op de maatschappelijke behoeften. In het voorliggend geval is echter sprake van een uitbreidingswijk welke reeds op hoofdlijn als zodanig is bestemd. Met het voorliggend plan vindt een nadere uitwerking hiervan plaats.

Om die reden wordt dan ook niet alleen getoetst aan artikel 1.2.2 Niet-agrarische activiteiten/stedelijke ontwikkeling, maar ook aan artikel 1.1.1 Verstedelijking (wonen).

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.4040-VA01_0006.png"

Afbeelding 3.1 Ligging plangebied binnen de kaart 'Ruimte' (Bron: Omgevingsprogramma provincie Flevoland)

Niet-agrarische activiteiten/stedelijke ontwikkeling

Om het economisch draagvlak te verbreden wil de provincie ruimte bieden aan nieuwe functies in het landelijk gebied en deze verweven met de bestaande landbouwfunctie. Vestiging van activiteiten die bij uitstek thuishoren op een bedrijventerrein of aansluitend aan het bebouwde gebied worden in principe niet toegestaan. De activiteiten moeten in principe kleinschalig van karakter zijn. De bebouwingsmogelijkheden dienen hierop te zijn afgestemd. Effecten die milieuhygiënisch, landschappelijk en verkeerskundig (veiligheid en verkeersaantrekkende werking) ongewenst zijn, moeten worden voorkomen. Zo mogen nieuwe functies de landschappelijke en cultuurhistorische kern- en basiskwaliteiten van het gebied niet aantasten. De provincie ziet erop toe dat de mogelijkheden van verstedelijking in het landelijk gebied afdoende gemotiveerd zijn boven het gebruik maken van mogelijkheden in het stedelijk gebied. Zo ziet de provincie ook toe op een goede omgang met de Ladder voor duurzame verstedelijking van het Rijk.

Toetsing aan het plan

Het voorliggend plan betreft een uitbreidingsplan waarmee de realisatie van maximaal 215 woningen mogelijk gemaakt wordt. In paragraaf 3.1.2 is aangetoond dat binnen stedelijk geen ruimte is voor deze hoeveelheid aan woningen en dat er een concrete behoefte is aan deze woningen. Daarmee is dan ook aangetoond dat de voorliggende stedelijke ontwikkeling noodzakelijk is.

Verstedelijking (wonen)

De bevolkingsontwikkeling is sturend voor de groeiscenario's voor Flevoland. Het in balans houden van uitbreiding en herstructurering vormt de basis voor een kwaliteitsslag voor het gehele bebouwde gebied. Een goede woonkwaliteit voor iedereen is het uitgangspunt. Naast de woning is daarbij ook de woonomgeving belangrijk. Het gaat om kwaliteiten als voorzieningen, groenstructuren, recreatiemogelijkheden, veiligheid en een schone omgeving.

In de afgelopen decennia is in Flevoland onvoldoende gedifferentieerd gebouwd. De nadruk lag op ruime eengezinswoningen. Hoewel Flevoland een opvangtaak voor andere delen van Nederland behoudt, komt de woningbehoefte van de huidige inwoners steeds nadrukkelijker op de voorgrond te staan. Hierbij moet rekening worden gehouden met de specifieke behoeften van ouderen, alleenstaanden en starters, omdat de bestaande woningvoorraad daar onvoldoende aan tegemoet komt. Daarnaast is er behoefte aan landelijk wonen nabij de stad.

Toetsing aan het plan

De voorliggende ontwikkeling voorziet in de realisatie van in totaal maximaal 215 woningen. De woningen betreffen koop- en sociale huurwoningen en worden gerealiseerd op een locatie wat reeds voorbestemd is tot wonen aan de hand van de uit te werken woonbestemming. Met het voorliggend plan wordt hier concreet invulling aangegeven. Het aantal woningen en de wijze van inrichting van het plangebied worden vanuit ruimtelijke en stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar geacht. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt daarnaast invulling gegeven aan de lokale/regionale marktvraag naar een gedifferentieerd woningaanbod (zie ook paragraaf 3.1.2, waarin de behoefte is aangetoond).

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat voorliggende ontwikkeling in overeenstemming is met de Omgevingsvisie FlevolandStraks, het Omgevingsprogramma Provincie Flevoland en de Omgevingsverordening Provincie Flevoland.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Dronten 2030

Op 29 november 2012 heeft de gemeenteraad van Dronten de Structuurvisie Dronten 2030 vastgesteld. De structuurvisie schetst het ruimtelijk en economisch perspectief tot aan 2030 en beschrijft de toekomst van de gemeente op het gebied van wonen, recreatie, de agrarische sector, natuur, infrastructuur, economie en het voorzieningenniveau van de kernen. De visie geeft op al die ruimtelijk economische thema’s een duidelijke richting en laat zien hoe de gemeente de kwaliteiten die zij heeft, toekomstbestendig maakt. Dit gebeurt onder meer door zorgvuldig en stapsgewijs te bouwen en de bestaande woonwijken te verbeteren. In de periode tot 2030 groeit Dronten door als stedelijke hoofdkern, met een regionale verzorgingsfunctie. Die centrumfunctie wordt mede versterkt door de verbeterde bereikbaarheid via de N307 en de Hanzelijn.

 

Toetsing aan het plan

Het plangebied is aangeduid als 'gebied Woningbouw stap 1: vastgelegde locatie'. In Biddinghuizen krijgt de realisatie van De Graafschap prioriteit. Bij de uitbreiding van De Graafschap moet worden ingespeeld op de relatie met het omliggende landschap en de overgang naar het buitengebied door het opnemen van bestaande en het aanleggen van nieuwe landschappelijke structureren die doorlopen in het buitengebied.

Met dit uitwerkingsplan wordt de ontwikkeling mogelijk gemaakt van de tweede fase van de Graafschap die aansluit op de structuurvisie en passend is binnen de beleidsuitgangspunten van de structuurvisie Dronten 2030.

3.3.2 Woonvisie Groeien met kwaliteit 2016-2021

In de woonvisie heeft de gemeente Dronten haar prioriteiten voor de periode 2016-2021 vastgelegd. Inzicht in de verwachte ontwikkeling van de bevolking en het aantal huishoudens is nodig om beleid te kunnen ontwikkelen. Daarom is voor Dronten een woningmarktonderzoek uitgevoerd. In het woningmarktonderzoek zijn drie groeiscenario´s doorgerekend. Het scenario autonome groei laat zien hoe de vraag naar woningen toeneemt bij een neutraal migratiesaldo; er wordt dan in feite alleen gebouwd voor de natuurlijke aanwas. Het trendscenario gaat uit van de autonome bevolkingsontwikkeling en het gemiddelde positieve migratiesaldo van de afgelopen tien jaar. De bevolkingsgroei bedraagt in dit scenario de komende vijftien jaar ruim 2.200 personen. In het trendscenario bedraagt de extra woningvraag ruim 2.000 woningen tot 2030.

In het trendscenario-plus is de huishoudensgroei groter door extra instroom van vestigers van buiten de gemeente. Het migratieoverschot bedraagt in dit scenario 240 personen per jaar. De bevolking groeit dan met ruim 5.800 personen in de komende vijftien jaar. Hiervoor zijn ruim 3.400 woningen extra nodig. Dat in het trendscenario-plus relatief minder woningen nodig zijn om de groei te accommoderen (3.400 op 5.800 nieuwe inwoners tegen 2.000 op 2.200 nieuwe inwoners in het trendscenario) heeft ermee te maken dat de geprognosticeerde instroom vooral gezinnen betreft. De gemiddelde woningbezetting van deze huishoudens is groter dan gemiddeld.

In de volgende tabel is de bevolkings- en huishoudensprognose voor Dronten in zijn geheel weergegeven. Hieruit blijkt dat er een toenemende vraag naar woningen is. Het gemeentelijk beleid heeft zich in de afgelopen periode gericht op een bevolkings- en huishoudensgroei die het best wordt benaderd door het trendscenario-plus. Door de recente groei van de bevolking en de situatie op de woningmarkt blijkt de behoefte inmiddels groter te zijn dan eerder voorzien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.4040-VA01_0007.png"

Toetsing aan het plan

Uit woningmarktonderzoek blijkt dat de woningbouwbehoefte in de gemeente Dronten de komende jaren toeneemt. Het voorliggende plan geeft hier invulling aan.

3.3.3 Welstandsnota 2013 en Beeldkwaliteitsplan De Graafschap

De gemeente Dronten heeft welstandsbeleid geformuleerd in de Welstandsnota 2013 (geactualiseerd vastgesteld 27 juni 2013). Daarmee wil zij aan burgers duidelijkheid geven over de koers die de gemeente vaart met haar welstandstoezicht. Het belangrijkste onderdeel van de Welstandnota 2013 bestaat uit de welstandscriteria. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in criteria 'op maat' en sneltoetscriteria. In de vernieuwde welstandsnota zijn er geen eensluidende welstandscriteria opgesteld voor de hele gemeente Dronten. De criteria zijn afgestemd op de karakteristiek van een gebied.

 

Er is daarbij gekeken welke locaties beeldbepalend zijn (zichtlocaties zoals de centra van de kernen Dronten, Biddinghuizen en Swifterbant, de entreegebieden en de zones langs de belangrijkste ontsluitingswegen in de verschillende kernen) en welke locaties niet beeldbepalend zijn. Voor beeldbepalende locaties geldt vervolgens een zwaarder welstandsregime dan voor niet beeldbepalende locaties. Daarnaast is er een aantal gebieden welstandsvrij verklaard, zoals de Golfresidentie aan de zuidzijde van Dronten en Ketelhaven.

De welstandsnota is uitsluitend opgesteld voor de gerealiseerde delen van het stedelijke gebied en voor de bebouwing in het buitengebied. Voor nieuw te ontwikkelen gebieden en bedrijventerreinen zijn of worden beeldkwaliteitsplannen opgesteld. In aanvulling op de welstandsnota is voor De Graafschap een apart kaders beschreven waarin het toetsingskader en welstandsbeleid voor de uitbreidingswijk zijn beschreven. In bijlage 1 is deze aanvulling opgenomen. Op basis van deze kaders is het globale bestemmingsplan ‘De Graafschap’ vastgesteld en is dit uitwerkingsplan opgesteld. De inhoud van het beeldkwaliteitsplan wordt, voor zover deze van toepassing is op deze fase, is weergegeven in paragraaf 2.2.

3.3.4 Klimaatbeleidsplan gemeente Dronten

De gemeente Dronten heeft als doelstelling het bereiken van klimaatneutraliteit. Dit houdt in dat de uitstoot van broeikasgassen (voornamelijk CO2) volledig wordt gereduceerd en gecompenseerd. Momenteel is er nog 122 MW aan windenergie nodig om dit doel te bereiken. Met de realisatie van windplanblauw wordt de benodigde 122 MW ruimschoots behaald (161 MW). Ook zal er in de komende jaren aanzienlijk meer (hernieuwbare) energie nodig zijn voor de verwarming van huizen en andere gebouwen (het gebruik van aardgas zal worden uitgefaseerd) en voor de sector mobiliteit. De totale vraag naar elektriciteit zal dus toenemen. Hiermee is rekening gehouden in de berekening omtrent klimaatneutraliteit.

Om de klimaatvisie vorm te geven en doelstellingen te behalen worden drie elementen uitgelicht: duurzaam gedrag, duurzame technologie en duurzame organisatie. Duurzaam gedrag is gericht op bewustwording onder inwoners van hun gedrag met betrekking tot duurzame energie en de consequenties hiervan, waarop zij hun gedrag gaan aanpassen. Duurzame technologie is gericht op het inrichten van de transitie naar duurzaamheid. Onderwerpen die hierbij aan bod komen zijn: regionale en decentrale hernieuwbare energievoorziening, energiecoöperatie, uitfasering van aardgas en duurzame mobiliteit, waaronder ook autodelen. Duurzame organisatie gaat over de samenwerking tussen alle relevante partijen. Samenwerking tussen overheid, onderwijs en organisaties is erg belangrijk, maar uiteindelijk zijn het de burgers die de grootste slag zullen slaan, zij zijn aan zet.

Toetsing aan het plan

Met het planvoornemen worden gasloze woningen gerealiseerd. Hiermee sluit het plan aan op het klimaatbeleidsplan van de gemeente Dronten.

3.3.5 Handboek openbare ruimte

Het handboek is bestemd voor een ieder die zich met inrichting en vormgeving van de openbare ruimte bezighoudt, zoals stedenbouwers, projectleiders, civieltechnici, ontwikkelaars en (landschaps)architecten. Het handboek vormt het gemeentelijke beleidskader voor de inrichting van de openbare ruimte vanuit het gezichtspunt van beheer. Het handboek is bestemd voor een ieder die zich met inrichting en vormgeving van de openbare ruimte bezighoudt, zoals stedenbouwers, projectleiders, civieltechnici, ontwikkelaars en (landschaps)architecten. Het handboek vormt het gemeentelijke beleidskader voor de inrichting van de openbare ruimte vanuit het gezichtspunt van beheer.

Het handboek geeft de voorwaarden voor een basisnormering die aansluit bij het reguliere beheer binnen de gemeente Dronten. Ook staan verwijzingen naar beleid van derden (bijvoorbeeld politie en Waterschap) genoemd. Wanneer dit beleid gevolgen heeft voor de beheerbaarheid van de openbare ruimte is eveneens een verwijzing naar de bron van de desbetreffende instantie opgenomen.

Toetsing aan het plan

Met de voorgenomen ontwikkeling wordt bij de nadere uitwerking rekening gehouden met het handboek openbare ruimte van de gemeente Dronten. Hiermee wordt ervoor gezorgd dat de openbare ruimte zorgvulding wordt ingepast en in de toekomst beheerd kan (blijven) worden.

3.3.6 Gemeentelijk verkeers- en vervoersplan 2017-2027

In het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) 2017-2027 legt de gemeente Dronten haar beleid voor verkeer, vervoer en infrastructuur voor de komende tien jaar vast. De ambitie is om de groei van economie en ruimtelijke voorzieningen binnen lokale en regionale schaal ruimte te geven om de samenleving op een duurzame wijze te faciliteren.

Het doel van het verkeers- en vervoersbeleid is om voor nu en in de toekomst een doelmatig, veilig en duurzaam en samenhangend verkeers- en vervoersysteem te realiseren en het goede te behouden. Een systeem dat zich organisch ontwikkelt wat maakt dat het Drontens beleid is dat de bereikbaarheid en de leefbaarheid van de gemeente Dronten optimaliseert en meegroeit met de behoeften van onze inwoners. Het GVVP is gebaseerd op een analyse van de huidige situatie en de te verwachten ontwikkelingen. Het is in samenhang met andere beleidsvelden en de grotere gemeentelijke projecten tot stand gekomen.

Toetsing aan het plan

Zowel technisch (uitvoering van de wegenstructuur) als praktisch (aansluiting op bestaande wegen- en padennetwerk) wordt met onderliggend plan aansluiting gevonden met de doelstellingen en ambities van het GVVP. Zie verder paragraaf 4.11 voor de uitwerking van het verkeersaspect.

3.3.7 Nota parkeernormen gemeente Dronten 2016

Vanaf 1 juli 2018 zijn gemeenten verplicht de parkeereis te hebben geregeld via het bestemmingplan, omdat de stedenbouwkundige bepalingen (waaronder artikel 2.5.30) uit de bouwverordening zijn komen te vervallen. De gemeente Dronten heeft derhalve een Nota Parkeernormen opgesteld waar in bestemmingsplannen naar kan worden verwezen.

Voor de verkeersaspecten bij ruimtelijke ontwikkelingen is het berekenen van de parkeerplaatsverplichting essentieel. De parkeerplaatsverplichting is het aantal parkeerplaatsen dat een initiatiefnemer moet aanleggen bij een voorgenomen ruimtelijke functie. De parkeerplaatsverplichting wordt berekend aan de hand van vastgestelde parkeernormen.

Toetsing aan het plan

In artikel 7.1 van het uitwerkingsplan is opgenomen dat bij een aanvraag omgevingsvergunning voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd en in stand worden gehouden. Op deze wijze wordt bepaald of sprake is van voldoende parkeergelegenheid.

3.3.8 Gemeentelijk rioleringsplan GRP 2022-2028

Het gemeentelijk rioleringsplan (GRP) geeft inhoudelijke, financiële en programmatische sturing aan het rioleringsbeheer. Dit is uit oogpunt van volksgezondheid, bewoonbaarheid en milieubescherming één van de kerntaken van elke gemeente. Naast de zorgplicht voor het afvalwater, hemelwater en grondwater is er ook aandacht voor klimaatadaptatie. In het gemeentelijk rioleringsplan staan de beleidsuitgangspunten, voorschriften en richtlijnen beschreven die in het gemeentelijk domein dienen te worden gehanteerd voor klimaatadaptatie en het afval-, hemel-, grond- en oppervlaktewater.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Milieuzonering

4.1.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Dronten de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. In deze uitgaven worden een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het uitwerkingsplan mogelijk is.

4.1.2 Gebiedstypen

In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' is een tweetal gebiedstypen te onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer.

Gebieden waar in enige vorm sprake is van functiemenging, of in gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd (bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen), worden aangemerkt als 'gemend gebied'. Bij 'gemengde gebieden' moet gedacht worden aan:

"Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend."

De richtafstanden uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van gemengd gebied. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is.

Het gebied waarin het plangebied zich bevindt is aan te merken als een 'rustige woonwijk'. Dit vanwege het feit dat voornamelijk woningen aanwezig zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.4040-VA01_0008.png"

4.1.3 Situatie plangebied

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen.

Agrarische bedrijven

Ten noordoosten en ten westen van het plangebied liggen verschillende bedrijven. Ten noordoosten bevindt zich een agrarisch hulp- en nevenbedrijf op het adres Oldebroekerweg 37. Ten westen bevindt zich nog aan de Bremerbergweg 7 ook een agrarisch hulp- en nevenbedrijf. Op beide locaties zijn caravan stallingen toegestaan. De afstand van het plangebied tot deze bedrijven bedraagt meer dan 200 meter. Hiermee wordt ruim voldaan aan de gestelde afstandsrichtlijnen voor agrarische bedrijven.

Bedrijventerrein Noorderbaan en Oldebroekerweg

Ten noord bevindt zich het bedrijventerrein 'Noorderbaan en Oldebroekerweg'. Op basis van het aldaar vigerende bestemmingsplan (bestemming 'Bedrijventerrein' met aanduiding 'B') zijn bedrijven in de categorieën 1, 2 en 3 toegestaan, op basis van de VNG-lijst. Maximaal aan te houden richtafstand tot categorie 3 bedrijven tot woningen bedraagt 100 meter. De afstand van de woonbestemming tot de bedrijfsbestemming, van bouwvlak tot bouwvlak, bedraagt tenminste 300 meter. Hiermee wordt dus voldaan aan de gestelde VNG-richtafstanden.

Zweefvliegveld

Langs de Mosselweg, parallel aan de Kokkeltocht ligt het zweefvliegveld. De aanvliegroute ligt in de lengterichting van de baan (zuidwest-noordoost). Het betreft vliegtuigen zonder motor, waardoor het vliegveld niet is voorzien van een contour. Het terrein ligt op bijna 2 kilometer afstand van het plangebied. Er geldt wel een maximale bouwhoogte van 45 meter als gevolg van de vliegroute. Dit heeft geen gevolgen voor de ontwikkelingen in het plangebied. Bovendien zal het zweefvliegveld op deze locatie beëindigd worden. Deze is wegbestemd in het Rijksinpassingsplan Windplan Groen.

Windmolens

Op een afstand van meer dan een 1 kilometer van het plangebied bevinden zich een aantal windmolens locaties (de inrichtingen Oldebroekertocht en XY Wind). Bij windmolens is voornamelijk het aspect geluid en slagschaduw van belang. De windmolens vallen onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit hierin is ook het toetsingskader opgenomen. Voor windmolens gelden geen richtafstanden. In het voorliggende geval is bij het Rijksinpassingsplan Windplan Groen waarmee de windmolens mogelijk zijn gemaakt rekening gehouden met de gehele nieuwe woonwijk De Graafschap. Uit het Rijksinpassingsplan blijkt dat qua geluid de kern Biddinghuizen (inclusief de gehele wijk De Graafschap), ruim buiten de 47 dB Lden geluidscontour van de nieuwe turbines ligt. Wat betreft slagschaduw is aanvullend op het Activiteitenbesluit, in maatwerkvoorschriften bij de omgevingsvergunningen voor de turbines opgenomen, dat de totale slagschaduwduur per gevoelig object in de dorpskern Biddinghuizen, incl. de gehele wijk De Graafschap, ten hoogste 1 uur per jaar mag bedragen (1 uur t.b.v. de tijd die nodig is om af te schakelen). De windmolens hebben geen gevolgen voor de ontwikkelingen in het plangebied.

4.1.4 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.2 Geluid

4.2.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan, uitwerkingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt.

Wettelijke zones langs wegen

Langs alle wegen, met uitzondering van 30 km-wegen en woonerven, bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidzones waarbinnen de geluidhinder vanwege een weg aan bepaalde wettelijke normen dient te voldoen. De breedte van een geluidzone voor wegen is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de binnen- of buitenstedelijke ligging. De breedte van een geluidzone van een weg is in tabel 4.1 weergegeven. De breedte van de geluidzone wordt hierbij gemeten vanaf de as van de weg en is gelegen aan de buitenste rand van de weg.

Tabel 4.1:            schema zonebreedte aan weerszijden van de weg volgens artikel 74 Wgh

aantal rijstroken   breedte van de geluidzone [m]  
  buitenstedelijk gebied   stedelijk gebied  
5 of meer   600   350  
3 of 4   400   350  
1 of 2   250   200  

In artikel 1 van de Wgh zijn de definities opgenomen van stedelijk en buitenstedelijk gebied. Deze definities luiden:

  • stedelijk gebied: gebied binnen de bebouwde kom, doch, voor de toepassing van de hoofdstukken VI en VII voor zover het betreft een autoweg of autosnelweg als bedoeld in het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van het gebied binnen de bebouwde kom, voor zover liggend binnen de zone langs die autoweg of autosnelweg;
  • buitenstedelijk gebied: gebied buiten de bebouwde kom alsmede, voor de toepassing van de hoofdstukken VI en VII voor zover het betreft een autoweg of autosnelweg als bedoeld in het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, het gebied binnen de bebouwde kom, voor zover liggend binnen de zone langs die autoweg of autosnelweg.

Voor de geluidbelasting op de gevels van woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidzone van een weg, gelden bepaalde voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend, nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidbelasting op de gevel van geluidgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de maximaal toelaatbare hogere waarde niet te boven gaan. De maximale ontheffingswaarde voor wegen is op grond van artikel 83 Wgh afhankelijk van de ligging van de bestemmingen (binnen- of buitenstedelijk). Bestemmingen met een binnenstedelijke ligging, maar binnen de geluidzone van een autosnelweg, worden bij het bepalen van de geluidzone voor die autosnelweg gerekend tot buitenstedelijk gebied.

4.2.2 Situatie plangebied

Met de bouw van de woningen, worden geluidsgevoelige objecten opgericht. In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is wegverkeerslawaai van belang. Rondom het plangebied ligt de Oldebroekerweg (N709) en de Graafschaplaan. Dit betreffen 50 kilometer per uur wegen. Het uitwerkingsplan voor dit deel van de Graafschap ligt buiten de zone van de Oldebroekerweg (N709) en wordt dan ook buiten beschouwing gelaten. Voor de Graafschaplaan (de nieuwe verbindingsweg) is een geluidscontour bepaald waarmee rekening moet worden gehouden bij de aanleg van de woonwijk. In bijlage 7 is het geluidsonderzoek bijgevoegd waarin de geluidscontour voor de nieuwe verbindingsweg (De Graafschaplaan) is bepaald. Daarin is bepaald dat minimaal 18 meter afstand gehouden dient te worden van de nieuwe verbindingsweg. De afstand van de woningen tot de Graafschaplaan bedraagt ruimschoots meer dan 18 meter door de situering van de bestemmingsvlakken en voldoet daarmee aan de minimale afstand. Voor de wegen die binnen het plangebied worden aangelegd geldt een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur. Voor deze wegen geldt dat de Wgh niet van toepassing is en een onderzoek uitsluitend dient ter onderbouwing van het akoestisch woon- en leefklimaat. Hiervoor geldt in algemene zin dat binnen woonwijken met een 30 km-regime geluid geen kenlpunt is. Om die reden zijn de 30 km-wegen binnen het plangebied niet nader onderzocht.

In de omgeving van het plangebied zijn geen gezoneerde industrieterreinen en spoorlijnen aanwezig, waarmee, in het kader van geluidshinder, rekening moet worden gehouden.

4.2.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor voorliggende uitwerkingsplan.

Vliegvelden

Over het plangebied van het zweefvliegtuigveld aan de Mosselweg ligt geen zonering. Wel geldt, vanwege de vliegroute, een maximale bouwhoogte van 45 meter. In het Rijksinpassingsbesluit is deze wegbestemd. Ten aanzien van het vliegveld Lelystad ligt over het plangebied wel een vrijwaringszone waardoor bouwwerken ten hoogste 146,3 meter mogen bedragen ten opzichte van NAP.

4.3 Bodem

4.3.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een ruimtelijke ontwikkeling dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740.

4.3.2 Situatie plangebied

De gemeente Dronten heeft op 2 juli 2013 een Bodemkwaliteitskaart vastgesteld en in juli 2018 is een nieuwe bodemkwaliteitskaart opgesteld. De gehele woonwijk De Graafschap is hierin opgenomen. De toepassingskaart van de Bodemkwaliteitskaart geeft aan welke kwaliteitseis (bodemkwaliteitsklasse) de aan te voeren grond dient te voldoen. De toepassingskaart is een combinatie van de bodemkwaliteitsklasse van de ontvangende bodem en de functieklasse van de ontvangende bodem zoals vermeld op de bodemfunctieklassenkaart. Hierbij geldt dat de strengste klasse als toepassingseis geldt.

De bodemkwaliteitsklasse van de ontvangende bodem is bepaald op basis van de gemiddelde gehalten, waarbij rekening wordt gehouden met de toegestane overschrijdingen welke zijn vermeld in de Regeling bodemkwaliteit. De gronden in het plangebied hebben de bodemfunctieklasse 'Wonen' gekregen. Ook op basis van de bodemfunctieklassenkaart van de Omgevingsdienst Flevoland, Gooi en vechtstreken blijkt dat de bodemfunctie gekwalificeerd is als wonen. Het uitgangspunt voor het uitwerkingsplan is dat de grond geschikt is voor de nieuwe situatie met de woonfunctie.

4.3.3 Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het voornemen.

4.4 Archeologie

4.4.1 Algemeen

Initiatiefnemers hebben op basis van de Erfgoedwet een archeologische zorgplicht bij projecten waarbij de bodem wordt verstoord. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

4.4.2 Situatie plangebied

In het kader van het moederplan voor De Graafschap is door Bureau Vestigia archeologisch onderzoek (Archeologisch bureauonderzoek Bremerbergweg te Biddinghuizen, Vestigia B.V., Amersfoort, 19 september 2007, zie bijlage 4) uitgevoerd waaronder voor het plangebied van dit uitwerkingsplan. Uit het onderzoek volgt dat eventuele archeologische waarden die in het plangebied voorkwamen al in het verleden verloren gegaan. Op basis van het bureauonderzoek is er geen aanleiding om te veronderstellen dat er een verhoogde kans op het voorkomen van een verhoogde kans op scheepswrakken geldt. Ook is er in het plangebied geen sprake van belangrijke cultuurhistorische dan wel aardkundige waarden aanwezig. Gelet op de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat geen nader onderzoek noodzakelijk is.

4.4.3 Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor dit uitwerkingsplan.

4.5 Cultuurhistorie

4.5.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.

4.5.2 Situatie plangebied

Op basis van de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Flevoland blijkt dat in het plangebied geen cultuurhistorische waardevolle elementen aanwezig zijn. Daarnaast is in december 2010 door de stichting Het Oversticht een onderzoek uitgevoerd naar het ruimtelijk erfgoed in de gemeente Dronten en de resultaten daarvan neergelegd in het rapport 'Ruimtelijk erfgoed in de kernen van de gemeente Dronten. Een inventarisatie van waardevolle stedenbouwkundige structuren, groenaanleg en bebouwing in de kernen Dronten, Biddinghuizen, Swifterbant en Ketelhaven'. In de gemeente Dronten is één rijksmonument (gemaal Lovink) en zijn meerdere gemeentelijke monumenten aanwezig. De gemeentelijke monumenten zijn de meest opvallende woningen, kerktorens en andere gebouwen in de gemeente. In de periode 2013-2014 heeft de gemeente 70 gemeentelijke monumenten aangewezen in de kernen Dronten, Biddinghuizen, Swifterbant en Ketelhaven. De gemeente wil niet dat de vroegste geschiedenis van Dronten volledig uit het straatbeeld verdwijnt. Daarom worden de waardevolle monumenten en ruimtelijke structuren in de gemeente beschermd. Deze zijn niet aanwezig in het plangebied.

4.5.3 Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.6 Luchtkwaliteit

4.6.1 Algemeen

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer.

In de Wet milieubeheer staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet milieubeheer zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet milieubeheer vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet milieubeheer nodig.

4.6.2 Situatie plangebied

Gelet op de aard en omvang van dit project, in verhouding tot categorieën van gevallen zoals beschreven in paragraaf 4.6.1, kan worden gesteld dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.

Met de gehele planvoornemen wordt maximaal 700 woningen mogelijk gemaakt waarbij het voorliggend ontwikkeling deel van uitmaakt. Hiermee blijft het aantal woningen ruim onder de gestelde grens waarbinnen het voornemen vrijgesteld blijft van toetsing. Het plan draagt niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Ook valt het plangebied buiten 300 meter van een rijksweg of 50 meter van een provinciale weg. Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is daarom niet noodzakelijk.

4.6.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.7 Externe veiligheid

4.7.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgesteld in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

Het vervoeren van gevaarlijke stoffen per buisleiding is geregeld via het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

4.7.2 Situatie plangebied

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 4.3 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied (met blauwe kader aangegeven) en de omgeving weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.4040-VA01_0009.png" Afbeelding 4.3 Uitsnede risicokaart (Bron: Rho Advieurs)

Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen dan wel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt in een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
4.7.3 Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

4.8 Kabels, leidingen en zoneringen

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.

 

In het plangebied is geen sprake van kabels of leidingen die een planologische zone hebben.

4.9 Ecologie

4.9.1 Algemeen

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.

4.9.2 Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebied

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.

Het projectgebied ligt niet binnen een Natura 2000-gebied. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien de afstand tot natuurgebieden en de locatie van het plangebied (stedelijke omgeving) kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten. Het dichtsbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied is de 'Veluwe'. Voor de voorgenomen ontwikkeling is een stikstofberekening uitgevoerd. Deze is opgenomen in bijlage 3. Uit de berekeningen blijkt dat de stikstofdepositie nergens hoger is dan afgerond 0,00 mol/ha/jaar en er derhalve geen relevant effect is. Negatieve effecten in de vorm van vermesting en verzuring zijn derhalve niet aan de orde. Voor dit plan geldt geen vergunningplicht op basis van de Wet natuurbescherming (Wnb).

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'-principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Het plangebied ligt niet binnen het concreet begrensde NNN. De dichtstbijzijnde gronden van het NNN liggen op circa 600 meter van het plangebied. De invloedsfeer van de voorgenomen activiteit is lokaal en de activiteit heeft geen negatief effect op beschermd (natuur)gebied. Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Nederland. Omdat de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland geen externe werking heeft, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van enige aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.

4.9.3 Soortenbescherming

Wat betreft de soortenbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd. Er is een Quickscan flora en fauna voor de locatie uitgevoerd. De conclusies van het onderzoek worden hierna weergegeven. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar bijlage 2.

Conclusie

  • Uit het veldbezoek is naar voren gekomen dat binnen en vlak buiten het plangebied vogelsoorten broeden en tot broeden kunnen komen waarvan de nesten niet jaarrond beschermd zijn , maar wel beschermd zijn wanneer er sprake is van een broedgeval. Er wordt geadviseerd om werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren om verstoring en/of het verloren doen gaan van bezette nesten te voorkomen. Het algemene broedseizoen loopt grofweg van 15 maart - 15 juli, maar afhankelijk van de soort kunnen vogels eerder of later in het jaar tot broeden komen. Een broedgeval is altijd beschermd. Indien werken buiten het broedseizoen niet mogelijk is , wordt geadviseerd om de werkzaamheden uit te voeren onder begeleiding van een ecoloog.
  • Negatieve effecten op (verblijfplaatsen van) overige onder de Wet Natuurbescherming beschermde soorten en soortgroepen binnen de invloedsfeer van de werkzaamheden kan op voorhand kan worden uitgesloten.
  • Op licht beschermde of vrijgestelde soorten is de zorgplicht van toepassing. Deze schrijft voor dat men alles wat redelijkerwijsmogelijk is moet doen om schade aan wilde planten en dieren te voorkomen. Dit kan worden bewerkstelligd door zo te werken dat dieren de kans krijgen om te vluchten en/of door bijvoorbeeldamfibiën binnen het plangebied te verplaatsen naar een locatie dicht bij het plangebied die niet onder invloed staat van de werkzaamheden.
  • Er wordt geadviseerd om bij de provincie Flevoland te informeren over het gedeelte van het plangebied dat door de provincie voor Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer is aangewezen en als gevolg van het planvoornemen verloren zal gaan.
4.9.4 Conclusie

Mits bezette vogelnesten beschermd worden, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van soortbescherming. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing of vergunning aangevraagd te worden om de voorgenomen activiteiten uit te kunnen voeren in overeenstemming met wet- en regelgeving. Daarnaast is geen sprake van negatieve effecten op Natura 2000-gebieden of het Natuurnetwerk Nederland. Ten aanzien van het Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer wordt afstemming gezocht met de provincie.

4.10 Water

4.10.1 Beleid

Algemeen

Sinds 2003 is de toepassing van de watertoets wettelijk verplicht door de verankering in het Besluit op de ruimtelijke ordening De watertoets heeft betrekking op alle grond- en oppervlaktewateren en behandelt alle van belang zijnde waterhuishoudkundige aspecten (naast veiligheid en wateroverlast ook bijvoorbeeld waterkwaliteit en verdroging). De watertoets is een belangrijk procesinstrument om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in de ruimtelijke ordening. Uit de waterparagraaf blijkt de betrokkenheid van de waterbeheerder in het planproces en de wijze waarop het wateradvies van de waterbeheerder is meegenomen in de uitwerking van het plan.

De watertoetsprocedure kan op drie manieren gevolgd worden: de procedure geen waterschapsbelang, de korte procedure en de normale procedure. Welke procedure gevolgd moet worden hangt af van de implicaties van het ruimtelijk plan voor de waterhuishouding. Uit de aanvraag van de watertoets (zie bijlage 5) blijkt dat de normale procedure doorlopen moeten worden. Hiervoor is een actieve betrokkenheid van Waterschap Zuiderzeeland nodig.

Wet- en regelgeving en beleid

De belangrijkste wet- en regelgeving en beleid op het gebied van water is hier opgenomen.

KRW

De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) is in 2000 ingevoerd en heeft als doelstelling het bereiken van een goede ecologische en chemische toestand voor alle oppervlaktewaterlichamen en het beschermen en herstellen van alle grondwaterlichamen (verbinding infiltratie- en kwelgebieden). Door de inrichting van watergangen af te stemmen op de ecologie kan de ecologische toestand verbeterd worden. De KRW heeft het streven om emissies naar oppervlakte- en grondwater terug te dringen. Daarnaast zal de onttrekking van grondwater in evenwicht worden gebracht met de aanvulling van het grondwater.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. Een andere aanpak in het licht van verwachte ontwikkelingen inzake zeespiegelstijging, toenemende neerslag en rivierwaterafvoer en verdergaande bodemdaling is noodzakelijk. De adviezen van de commissie staan in het rapport Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes(drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd: vasthouden, bergen en afvoeren schoonhouden, scheiden en zuiveren.

Waterwet

De Waterwet is op 22 december 2009 in werking getreden. Deze Waterwet bestaat uit een achttal wetten die zijn samengevoegd tot één wet. De Waterwet stelt integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering' centraal. De verantwoordelijkheden in het oppervlaktewater- en grondwaterbeheer van Rijk, provincie, waterschappen en gemeenten zijn in de Waterwet helderder vastgelegd. De voornaamste veranderingen zijn de invoering van de watervergunning en een verbeterde doorwerking van water in andere beleidsterreinen, met name het ruimtelijke domein.

Op grond van onder meer de Waterwet is voor gemeenten, naast het inzamelen en transporteren van vrijkomend stedelijk afvalwater een formele taak weggelegd voor het afvoeren van overtollig regenwater. In zoverre het inzamelen en transporteren van relatief schoon regenwater buiten de afvalwaterstroom doelmatig kan worden uitgevoerd, vindt deze gescheiden van de afvoer van het stedelijk afvalwater plaats. Het ‘gebiedseigen water’ wordt op plaatsen waarvoor mogelijkheden aanwezig zijn, vastgehouden en geborgen in aanwezig stedelijk water en/of retentiestroken. Het bergen en vasthouden van regenwater op locatie mag niet leiden tot (water)overlast voor de woonomgeving. Tot slot heeft de gemeente een watertaak waterhuishoudkundige maatregelen te treffen om structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming(en) zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken. In de Keur van het waterschap Z uiderzeeland, onderdeel uitmakend van de Waterwet, is aangegeven wat wel en niet mag bij waterkeringen en wateren (de zogenaamde waterstaatswerken). De waterschapsverordening vervangt de Keur bij inwerkingtreding van de Omgevingswet.

Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Water Programma 2022-2027. Dit document geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. Het belangrijkste uitgangspunt is het werken aan schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Ook is er aandacht voor de raakvlakken van water met andere sectoren. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009). In relatie tot de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) wordt de doorwerking geregeld in de Omgevingswet. Het programma geeft invulling aan de Europese richtlijnen waaronder de KRW, Richtlijn overstromingsrisico’s, de Kaderrichtlijn Mariene Strategie en de EU-richtlijn Marine Spatial Planning. Het programma geldt als structuurvisie voor de ruimtelijke aspecten.

Watervisie en Waterbeheerprogramma Waterschap Zuiderzeeland

De Watervisie verbindt waterthema’s en maatschappelijke opgaven. Voor een gezonde en duurzame ontwikkeling van het gebied is het nodig om het natuurlijke systeem (bodem en water) en de ruimtelijke en economische ontwikkelingen met elkaar te verbinden in een gezamenlijke aanpak. Niet met maakbaarheid als vertrekpunt, maar toekomstbestendigheid. Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 bevat de strategische en tactische doelen voor de komende planperiode en beschrijft op hoofdlijnen welke maatregelen het waterschap neemt om deze doelen te behalen. Het beheergebied wordt waterrobuust en klimaatbestendig ingericht. Investeringen in het watersysteem zorgt dat er ook in de toekomst voldoende water is bij langdurige droogte én voldoende bescherming bij hoogwater.

4.10.2 Waterhuishoudkundig De Graafschap

Thema Waterveiligheid

Het plangebied ligt niet in een beschermingszone van een primaire waterkering. Voor het onderdeel primaire waterkering zijn geen uitgangspunten voor het thema veiligheid van toepassing.

Thema Voldoende Water

Wateroverlast Streefbeeld

Het watersysteem, zowel in landelijk als in stedelijk gebied, is op orde. Het hele beheergebied voldoet aan de vastgestelde normen.

Uitgangspunt wateroverlast

Het waterschap streeft naar een robuust watersysteem dat de effecten van toekomstige klimaatveranderingen en bodemdaling kan opvangen. De planontwikkeling is gelegen in een watersysteem dat op basis van de toetsing in 2012 voldoet aan de normering voor wateroverlast. Een dergelijk systeem kan het water verwerken tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten.

Het verharden van grond met bebouwing of bestrating leidt tot een versnelling van de afvoer van neerslag naar het watersysteem. Waar het verharde oppervlak als gevolg van een ruimtelijke ontwikkeling toeneemt, dienen compenserende maatregelen te worden genomen om piekafvoeren te verwerken. Afwenteling op omliggende gebieden wordt voorkomen en de bergingsruimte in het watersysteem blijft behouden.

De beleidsregel 'Compensatie toename verhard oppervlak en versnelde afvoer' is begin 2013 door het waterschap vastgesteld. Vanaf het moment van vaststelling van de beleidsregel is de situatie van het beheergebied op dat moment het referentiekader geworden, oftewel de nulsituatie. De compensatieplicht geldt zodanig voor de netto toename van het verhard oppervlak voor een bouwvlak sinds begin 2013.

Randvoorwaarde(n) wateroverlast

Het plangebied ligt in stedelijk gebied. Het verhard oppervlak neemt als gevolg van de ontwikkeling meer dan 750 m2. Hiervoor is compensatie noodzakelijk. In het kader van het moederbestemmingsplan zijn hier met het waterschap de (basis)afspraken over gemaakt waarbij er rekening is gehouden met de benodigde compensatie aan nieuw water. In de voorziene groenstroken is ruimte voor hemelwaterinfiltratie door middel van wadi's. Ook een deel van de parkeerplaatsen worden daarnaast voorzien van half verharding (graskeien) waardoor regenwater kan infiltreren. Tevens zal er een watergang gedempt worden, deze zal gecompenseerd worden.

Momenteel wordt voor dit plan gewerkt aan een nieuw waterhuishoudkundig plan, die het huidige plan zoals opgesteld voor het moederbestemmingsplan vervangt. Dit wordt voor nadere beoordeling aan het waterschap toegestuurd. De juiste hoeveelheden en percentages aan verhardingen en te dempen sloten komen hierin aan de orde en worden tevens met het waterschap afgestemd. Er zal hierbij voldaan worden aan de compensatienormen.

Streefbeeld

Het watersysteem zorgt in normale situaties voor een goede doorstroming en afwatering in het beheergebied en maakt het realiseren van het (maatschappelijk) gewenste grond- en oppervlaktewaterwaterregime (GGOR) mogelijk. Waterschap Zuiderzeeland streeft er naar dat de feitelijke situatie van het watersysteem overeenkomt met de legger. Op die manier kan het waterschap weloverwogen anticiperen op en reageren in extreme situaties.

Randvoorwaarden goed functionerend watersysteem

Het waterschap streeft naar een robuust en klimaatbestendig watersysteem met grote peilvakken. Versnippering van het watersysteem is een ongewenste situatie. Nieuwe ontwikkelingen sluiten aan op bestaande peilvakken en de inrichting wordt afgestemd op de functie van het water. In nieuwe watersystemen wordt gestreefd naar aaneengesloten waterelementen met een minimum aantal duikers en/of andere kunstwerken en zonder doodlopende einden. Het watersysteem wordt dusdanig ingericht dat het goed controleerbaar en beheersbaar is.

Met het oog op de uiteindelijke overname van het beheer en onderhoud van nieuw (stedelijk) water wordt het waterschap betrokken wordt bij de uitwerking van een plangebied naar een definitieve ontwerp van het watersysteem. Dit definitieve ontwerp behoeft de ambtelijke goedkeuring van het waterschap om overname uiteindelijk mogelijk te maken.

Bij de aanleg van oppervlakkige berging in de vorm van bijvoorbeeld infiltratiebermen of wadi's is de bergingsnorm niet toepasbaar. Met behulp van een maatwerkberekening moet worden aangetoond dat de alternatieve berging bij maatgevende gebeurtenissen voldoende compensatie biedt. De huidige afvoersituatie mag niet verslechteren. Dit wordt met het waterschap afgestemd.

De oppervlakte te realiseren waterberging is gerelateerd aan de maximaal toelaatbare peilstijging in het peilvak en de netto oppervlakte nieuw te realiseren verharding. Het plangebied is gelegen in een peilgebied waarbij 5,5 % van de netto toename aan verharding als open water moet worden gecompenseerd. Indien bestaand oppervlaktewater In het plangebied wordt gedempt, dient de compensatie van open water (verleggen, verbreden of nieuw aanleggen) te zijn aangelegd. De voor demping van bestaande watergangen gebruikte materialen moeten voldoen aan de eisen uit het Besluit Bodemkwaliteit en /of de waterbodemkwaliteitskaart van waterschap Zuiderzeeland.

Bij de hantering van de bergingsnorm (onderdeel van beleidsregel compensatie toename verharding en versnelde afvoer) gaat het om het benodigde oppervlak open water op de hoogte van het streefpeil.

Oplossingen voor eventuele waterhuishoudkundige problemen worden bij voorkeur in het eigen projectgebied gevonden. Als dit niet mogelijk is, wordt dichtbij het projectgebied compensatie gezocht. Dit moet binnen hetzelfde peilgebied zijn of eventueel benedenstrooms. De compensatie wordt niet later gerealiseerd dan de uitvoering van de rest van het plan. De reeds aanwezige ruimte voor berging mag niet afnemen. Bij aanleg van natuurvriendelijke oevers is een reductie op de compensatieverplichting mogelijk. Deze reductie is afhankelijk van de extra berging die wordt gecreëerd door de toepassing van flauwe taluds (1:4 of flauwer).

Thema Schoon Water

Het waterschap streeft naar goede leef, verblijf- en voortplantingsmogelijkheden voor de aquatische flora en fauna in het beheergebied. Bij de inrichting van het watersysteem wordt gestreefd naar het realiseren van een ecologisch gezond watersysteem. Bij de dimensionering van het watersysteem wordt rekening gehouden met de te verwachten waterkwaliteit.

Bij de inrichting van het plangebied wordt wat betreft de afvoer van (huishoudelijk en ander) afvalwater en hemelwater uitgegaan van een afvoer via het gescheiden gemeentelijk rioleringsstelsel. Tenslotte kan worden opgemerkt dat bij de uitvoering van het project geen uitlogende (bouw)materialen worden toegepast.

4.10.3 Conclusie

Gelet op het vorenstaande levert het aspect water geen belemmeringen op voor de ontwikkeling en worden met waterschap Zuiderzeeland op basis van een nieuw waterhuishoudkundig plan nieuwe afspraken gemaakt over de waterhuishoudkundige inrichting van het plangebied. Het wateradvies (bijlage 6) van waterschap Zuiderzeeland is verwerkt in deze waterparagraaf en de watertoets is daarmee voor dit uitwerkingsplan afgerond.

4.11 Verkeer en parkeren

4.11.1 Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de extra verkeersgeneratie die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Op basis van de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren' (publicatie 381, december 2018) van het CROW kan de verkeersgeneratie van de ontwikkeling berekend worden. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeersgeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen. Overigens wordt opgemerkt dat bij iedere functie, in de CROW-publicatie, een maximum en minimum wordt genoemd. Dit is de bandbreedte. Veelal wordt bij nieuwe ontwikkelingen het gemiddelde gehanteerd.

De gemeente Dronten heeft een Nota Parkeernormen Dronten 2016 waarin normen en voorwaarden aan parkeervoorzieningen zijn opgenomen. In het voorliggende geval is echter sprake van een uitwerkingsplan waarvoor, in het geldende bestemmingsplan 'De Graafschap (4040)', specifieke parkeernormen zijn opgenomen. Voor dit plan geldt om die reden dan ook een parkeernorm van 1,8 parkeerplaats per woning.

Voor de zorgvuldigheid wordt ook getoetst aan de parkeernormen uit de parkeernormen nota. Op basis van de Nota Parkeernormen Dronten 2016 gelden voor het plangebied de volgende uitgangspunten:

  • Stedelijkheidsgraad: Niet stedelijk;
  • Stedelijke zone: Rest bebouwde kom.

Ten aanzien van de rekenmethode voor parkeerplaatsen op basis van de gemeentelijke parkeernota wordt nog het volgende opgemerkt. Een bouwplan dient in beginsel op eigen terrein aan de parkeerplaatsverplichting te voldoen. Met het begrip “parkeren op eigen terrein” wordt bedoeld: ruimte voor parkeren of stallen van auto's in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw hoort, passend binnen het vigerende bestemmingsplan. Parkeerplaatsen op eigen terrein bij woningen worden niet altijd volledig meegerekend in de gerealiseerde parkeerplaatsen. Deze plaatsen worden immers vaak voor andere doeleinden gebruikt dan parkeren van auto's. De mate waarin parkeren op eigen terrein wordt meegerekend (afhankelijk van de parkeervoorziening) is opgenomen in onderstaande tabel 2.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.4040-VA01_0010.png"

Tabel 2.1 Parkeren op eigen terrein (Bron: Nota Parkeernormen Dronten 2016)

4.11.2 Situatie plangebied

Parkeren

Het voorliggend initiatief gaat uit van de realisatie van maximaal 215 woningen. In het voorlopige woningbouwprogramma wordt uitgegaan van 211 woningen (zie ook paragraaf 2.3.2). Hieronder wordt dan ook voor deze woningen het parkeren uitgewerkt. In de regels van dit uitwerkingsplan is opgenomen dat voldaan moet worden aan de parkeernorm van 1,8 parkeerplaats per woning conform het geldende bestemmingsplan. Daarmee is de parkeernorm juridisch geborgd. En is verzekerd dat als het maximaal aantal woningen wordt gebouwd ook extra parkeerplaatsen worden gerealiseerd.

Op basis van de norm uit het geldende bestemmingsplan voor het uitwerkingsplan is afgerond een parkeerbehoefte van 380 parkeerplaatsen bij 211 woningen. Hiervan worden in totaal 180 parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd en 231 parkeerplaatsen in de openbare ruimte. De 14 vrijstaande woningen en 54 twee-onder-een-kap krijgen een oprit voor twee parkeerplaatsen. Ook krijgen 44 tussen/hoek woningen een oprit voor één parkeerplaats. Tenslotte worden de overige benodigde parkeerplaatsen in de openbare ruimte gerealiseerd. Hiermee wordt voldaan aan de norm uit het geldende bestemmingsplan (zgn. moederplan).

Met betrekking tot het gemeentelijk beleid is het uitgangspunt om parkeren op het eigen terrein op te lossen. In de voorbeeld verkaveling van de nieuwe woonwijk is rekening gehouden met dit uitgangsprincipe. Daarnaast worden ook openbare parkeerplaatsen gerealiseerd. In de onderstaande tabel is de berekende parkeerbalans op basis van de voorbeeld verkaveling opgenomen.

Langs de westelijke en zuidelijke rand van de buurt loopt een woonstraat met aan één zijde woningen. Het ligt in de lijn der verwachting dat bezoekers van deze woningen niet elders een haaksparkeerplaats zoeken, maar op de rijbaan voor de deur parkeren. Er is voldoende ruimte om dit op een verkeersveilige manier te faciliteren. Dit mogelijke parkeren op de rijbaan, aangegeven met witte streeplijn, is niet meegeteld in de parkeerbalans.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.4040-VA01_0011.png" Tabel 2.2 Overzicht aantal woningen en parkeerbalans (Bron: Stedenbouwkundig kader)

Verkeersgeneratie en ontsluiting

Voor de verkeersgeneratie wordt aangesloten op de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren' van het CROW. Hierbij worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • Stedelijkheidsgraad: Niet stedelijk;
  • Stedelijke zone: Rest bebouwde kom.
  • Koop, huis, vrijstaand: gemiddeld 8,2;
  • koop, huis, twee-onder-een-kap: gemiddeld 7,8;
  • koop, huis, tussen/hoek: gemiddeld 7,4;
  • huurhuis, sociale huur: gemiddeld 7,4;
  • koop appartement, duur: gemiddeld 7,4.

Op basis van het voorlopige woningbouwprogramma (zie paragraaf 2.3.2) en de uitgangspunten is sprake van een totale verkeersgeneratie van afgerond 1.595 motorvoertuigen per etmaal. Voor de vier mogelijke nog extra woningen wordt uitgegaan dat dit vrijstaande woningen betreft waardoor sprake is van een worst-case scenerio. Waarmee het totaal aantal motorvoertuigen per etmaal afgerond 1.628 bedraagd. De nieuwbouwwijk wordt aangesloten op De Wierse. Welke vervolgens aansluit op de rondweg de N709. De bestaande op- en afritten zijn reeds ingericht op deze toename van het aantalverkeersbewegingen. Met de aansluitingen is de nieuwbouwwijk goed ontsloten en aangesloten op de regionale infrastructuur. Tenslotte krijgen alle wegen in het plangebied het karakter van woonstraten met 30 km/uur, ingericht voor bestemmingsverkeer.

4.11.3 Conclusie

De verkeersontsluiting van het plangebied is goed. Bovendien zullen voldoende parkeerplaatsen worden aangelegd ten behoeve van de nieuwe functies in het gebied.

4.12 Luchthavenbesluit Lelystad

4.12.1 Algemeen

Met ingang van 1 april 2015 is het Luchthavenbesluit Lelystad in werking getreden. Het besluit betreft een luchthavenbesluit op grond van de Wet luchtvaart voor de luchthaven Lelystad. Met dit besluit kan luchthaven Lelystad worden gerealiseerd.

4.12.2 Situatie plangebied

In het luchthavenbesluit zijn beperkingen opgelegd aan de omgeving waaraan deze in bestaande en nieuwe situatie moet voldoen. De beperkingen betreffen de volgende aspecten:

 

Beperkingengebied in verband met externe veiligheidsrisico's

De contouren van het 10-5 en 10-6 plaatsgebonden risico zijn aangegeven op kaart. Het plangebied ligt buiten deze contouren en daarmee is nieuwbouw van woningen toegestaan.

 

Beperkingengebied in verband met geluidbelasting

Woningen en overige geluidgevoelige gebouwen zijn niet toegestaan binnen de contouren van 70 dB(A). Evenmin zijn nieuwbouw woningen toegestaan binnen de contouren van 56 dB(A). Het plangebied ligt niet binnen de betreffende contouren.

 

Gebieden met hoogtebeperkingen

In verband met de vliegveiligheid zijn hoogteperkingen vastgesteld waarmee geen obstakels zijn toegestaan hoger dan de op kaartbeelden aangegeven waarden. De maximale bouwhoogte in het uitwerkingsplan zijn lager dan de aangegeven waarden.

 

Beperkingengebied in verband met vogelaantrekkende werking

Ontwikkelingen met bijvoorbeeld meer dan 3 hectare oppervlakte water zijn niet toegestaan vanwege de vogelaantrekkend grondgebruik. Het plangebied ligt buiten het gebied waarvoor dergelijke beperkingen zijn opgelegd.

 

Laserstraalvrij gebied

Op gronden binnen het laserstraalvrij gebied is een bestemming voor of een gebruik door een laserstraal die vliegveiligheid kan verstoren niet toegestaan. Het plangebied ligt binnen het beperkingengebied laserstraalvrij gebied. De functie wonen kan echter de vliegveiligheid op dit aspect niet verstoren.

4.12.3 Conclusie

Het luchthavenbesluit Lelystad luchthaven staat de ontwikkeling van woningen in het plangebied niet in de weg.

4.13 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

4.13.1 Algemeen

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

  • Voor het ontwerp-uitwerkingsplan moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het uitwerkingsplan opgenomen.
  • Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.
4.13.2 Situatie plangebied

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van maximaal 215 woningen. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde. Dit betekent wel dat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' noodzakelijk is.

Hiervoor is een aanmeldingsnotitie opgesteld, welke is opgenomen als bijlage 8. Daaruit blijkt dat, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Mitigerende maatregelen zijn dan ook niet noodzakelijk.

4.13.3 Conclusie

Door het college van burgemeester en wethouders is op basis van de aanmeldingsnotitie vastgesteld dat geen milieueffectenrapportage nodig is.

Hoofdstuk 5 Juridische regeling

5.1 Algemeen

Het uitwerkingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om plannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen conform de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit uitwerkingsplan zijn opgesteld conform deze standaarden.

Na inwerkingtreding van het uitwerkingsplan maakt dit deel uit van het bestemmingsplan De Graafschap (4040). De regels van dit bestemmingsplan (zoals de gehanteerde begrippen, wijze van meten en algemene regels) zijn dan ook van toepassing op dit uitwerkingsplan, naast de regels die zijn opgenomen in voorliggend uitwerkingsplan. Dit geldt echter niet voor de algemene afwijkingsregels, die alleen gekoppeld zijn aan de in het bestemmingsplan De Graafschap (4040) opgenomen bestemmingen. Om deze reden zijn deze specifiek in dit uitwerkingsplan geregeld.

5.2 Toelichting op de regels

De wijze van bestemmen is afgestemd op het handboek van de gemeente Dronten en het nieuwe bestemmingsplan voor de woongebieden dat op het handboek is gebaseerd. In het plangebied komen de volgende bestemmingen voor:

Groen

De groenvoorzieningen in het plangebied hebben de bestemming 'Groen'. Deze bestemming is opgenomen op plaatsen waar groen wenselijk is en bebouwing onwenselijk. Naast groenvoorzieningen, zijn ook speelvoorzieningen, jongerenontmoetingsplaatsen, water en kunstobjecten toegestaan. Ten behoeve van de ontsluiting van een aantal woningen in het plangebied zijn wegen en paden toegestaan binnen de groenbestemming.

Verkeer – Verblijf

Alle wegen binnen het plangebied hebben een verblijfsfunctie. Deze wegen zijn daarom allemaal bestemd als 'Verkeer – Verblijf'. Naast wegen mogen binnen deze bestemming onder andere ook parkeren groenvoorzieningen opgericht worden. Gebouwen zijn niet toegestaan binnen deze bestemming.

Water

Vanwege het belang van de waterstructuur in de wijk, wordt de bestemming 'Water' geregeld. Hier zijn onder meer waterpartijen en de daarbij behorende groenvoorzieningen en bruggen toegestaan.

Woongebied

De woningen die worden gebouwd in het plangebied zijn bestemd als "Woongebied". Om flexibiliteit binnen het plan te behouden zijn binnen de woonbestemming vrijstaande woningen, twee-onder-een-kap woningen en rijwoningen toegestaan. De grondgebonden woningen mogen maximaal uit 3 bouwlagen bestaan. Ook zijn hier woonstraten, parkeervoorzieningen, groen en water mogelijk. Ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' mag een appartementencomplex worden gebouwd van ten hoogste 15 meter.

In het achtererfgebied zijn verschillende mogelijkheden voor de bouw van bijbehorende bouwwerken, . Voor grotere percelen geldt een ruimere regeling dan voor kleinere percelen. Bijbehorende bouwwerken moeten binnen het bouwvlak of in het achtererfgebied worden gebouwd. De gezamenlijke maximum oppervlakte van bijbehorende bouwwerken per woning bedraagt 60 m², mits de gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken ten hoogste 50 % bedraagt van de oppervlakte van het achtererfgebied. Deze oppervlakte mag worden vergroot tot een maximum van 150 m², mits de gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken ten hoogste 25 % bedraagt van de oppervlakte van het achtererfgebied.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het concept-uitwerkingsplan is in het kader van het overleg op grond van artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening voorgelegd aan de provincie Flevoland, Brandweer Flevoland en het waterschap Zuiderzeeland. De binnengekomen reacties zijn in bijlage 9 samengevat en beantwoord. Hierbij is ook aangegeven op welke wijze het uitwerkingsplan is aangepast.

Hierna is het ontwerp-uitwerkingsplan als ontwerp-uitwerkingsplan op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van 15 februari tot en met 28 maart ter inzage gelegd. Belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld zienswijzen kenbaar te maken. Tijdens deze periode zijn zienswijzen ingediend. Het uitwerkingsplan is op 25 april 2023 vastgesteld. Hierbij zijn het stikstofonderzoek in bijlage 3 en de waterparagraaf (paragraaf 4.10) ambtshalve geactualiseerd op basis van het wateradvies van Waterschap Zuiderzeeland.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Grondexploitatie en kostenverhaal

Dit uitwerkingsplan betreft een uitwerking van het bestemmingsplan De Graafschap (4040). Tegelijk met het vaststellen van het bestemmingsplan De Graafschap is, voor het kostenverhaal, destijds het Globaal exploitatieplan De Graafschap vastgesteld.

Na verwachting komen de gronden in eigendom van de gemeente en daarmee is het kostenverhaal, fasering en dergelijke anderszins verzekerd.